Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vermaak…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vermaak…

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

“… en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen” [Spr. 8: 31b].

“Gij onderzoekt de Schriften…”, zei de Heere Jezus tot de Schriftgeleerden. Ja, dat wist Hij van hen. Dagelijks waren ze bezig met de heilige Schriften. Ze meenden daarin het eeuwige leven te hebben. Wel, zo voegt de Zaligmaker hun toe: “die Schriften, die zijn het die van Mij getuigen!” [Joh. 5: 39]. De godgeleerde Joden beseften dat niet. Hijzelf, de beloofde Christus, de Zoon van de levende God – Hij is de inhoud van de wet, de psalmen en de profeten. De hele Schrift is van Hem vol. De hele Schrift? Ook boeken als Spreuken en Prediker, Esther en Job, de zogenaamde wijsheidsboeken? Ja, die ook. Onze tekst uit Spreuken 8 is er het bewijs van.

Wie is er aan het woord in dit hoofdstuk? De Wijsheid. Nieuwtestamentisch gezegd: de Christus. Vanaf vers 22 legt Hij getuigenis af aangaande Zijn oorsprong van eeuwigheid. “Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang af, van de oudheden der aarde aan” [23]. Voordat de eeuwige God hemel en aarde schiep, was Hij er al. “Aleer de bergen ingevest waren (= vast stonden), vóór de heuvelen, was Ik geboren” [25]. Vooral in de verzen 27 t/m 29 wordt de eeuwigheid van de Zoon van God op dichterlijke wijze bezongen. Gods Kerk heeft een Zaligmaker Die van vóór de schepping der wereld bij God was. Ja, Die Zelf God was en is!

Hoe was Hij bij God? Dat wordt ons in de verzen 30 en 31a onthuld. Deze diepe dingen behoren bij de geheimen van de Godheid Zelf. En toch heeft het de Heere behaagd ons iets daarvan bekend te maken. “Toen was Ik een Voedsterling, een Troetelkind, bij Hem. Ik was dagelijks Zijn vermakingen…” [30a]. De grote eeuwige God had een heilig genoegen in Zijn heilige, Zijn enig geboren Zoon, en dat voortdurend, onophoudelijk, dagelijks… Het is een menselijke wijze van zeggen. Maar voor ons, mensen, is het een aanduiding van de volmaakte en heilige liefdesgemeenschap tussen God de Vader en God de Zoon. Nooit was er, en nooit zal er zijn, een volkomener en harmonieuzer verhouding van zuivere liefde en genegenheid dan tussen deze Vader en deze Zoon. Die liefde is wederkerig. Want de tekst vervolgt, in voor ons wat duistere bewoordingen: “… te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende” [30b]. Wat het zeggen wil? Misschien mogen we het zo zeggen: zoals een klein kind helemaal opgaat in zijn spel, zo gaat de Zoon van God helemaal op in het eren en liefhebben van Zijn Vader. Hij is helemaal verrukt van Zijn Vader en van het werk van Diens handen. Hij verheugt Zich er bovenmate in. Heeft de Heere Jezus dat ook niet onder woorden gebracht toen Hij op aarde was? “Mijn spijs is dat Ik doe de wil van Hem Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge” [Joh. 4]. Tweezijdige liefde dus. De Vader bemint de Zoon, en de Zoon bemint de Vader. Volmaakte liefde. Liefde, zoals ze in het hart van mensen nooit geweest is, en buiten het paradijs ook nooit zijn zal. Ongeschonden, ongemengde liefde. Verrukking en vermaak in de gemeenschap van liefde tussen de Vader en de Zoon in de hemel. Zo was het van eeuwigheid – en zo zal het tot in eeuwigheid zijn.

Maar weet u wat nu zo opmerkelijk is? We hoorden van de “vermakingen” van de Vader in de Zoon, en van de Zoon in de Vader. Datzelfde woord komen opnieuw tegen, als we lezen: “… en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen” [31b]. Dat zegt de Heere Jezus dus. Christus verheugt zich in mensenkinderen. De Statenvertalers schreven erbij: “… om die goed te doen, ten aanzien van het tegenwoordige en het toekomende leven.” Dat mag wel een wonder heten, een eeuwig wonder. Met dezelfde liefde als waarmee God God liefheeft – met diezelfde liefde heeft God mensen lief. Zongen de engelen het al niet boven de velden van Efratha: “in mensen een welbehagen!” En let u eens op dat meervoud: vermakingen! Dat is: grote, overstelpende liefde. Eeuwige en soevereine liefde.

Voor wie? “Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.” Mensenkinderen dus. Voor wie het in de oorspronkelijke Hebreeuwse taal leest, wordt het nog wonderlijker. Vermakingen in “de kinderen van Adam.” Dat staat er letterlijk. Dat zijn dus geen heiligen en vromen, mensen die wijs, voorbeeldig en oppassend zijn. Maar mensen die als Adam geworden zijn, de erfgenamen van Adam, zondaren door en door. Die zich welbewust buiten de gemeenschap met hun Schepper hebben geplaatst. Die midden in de zonde liggen. Die zich daaruit niet redden kunnen. In hen heeft Hij Zijn vermakingen. Niet omdàt ze zo zijn, maar hoewèl ze zo zijn.

Zo is genade eenzijdige, onbevattelijke en geheel onverdiende genade. Er is in de hemel een Zaligmaker die liefde tot zondaren heeft. Dat geeft moed voor wie zich zulk een zondaar, zulk een kind van Adam weet. “Beminnelijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven, gaat al het schoon der mensen ver te boven!”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 2021

Bewaar het pand | 16 Pagina's

Vermaak…

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 2021

Bewaar het pand | 16 Pagina's