Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen in de brief aan de Hebreeën (19)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen in de brief aan de Hebreeën (19)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Wij hebben…” Mensen wier mond telkens vol is over wat ze allemaal wel hebben, die zijn ons niet zo sympathiek. Het klinkt zo bezitterig; het komt zo hoogmoedig over. Je steeds weer laten voorstaan op wat je hebt, maakt een mens niet aangenaam. Toch lezen we die uitdrukking wel regelmatig in de brief aan de Hebreeën: “wij hebben…” Zo bijvoorbeeld in het slothoofdstuk: “Wij hebben een altaar…” [13: 10]. Maar vooral klinkt het met een verwijzing naar de Hogepriester: “Wij hebben een grote Priester…” [10: 21]. In hoofdstuk 4 kwamen we het al tegen, het 14 e vers: “Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben…” Dat is het ook waar hoofdstuk 8 mee begint: “De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is dat wij hebben zodanige Hogepriester…” Nu moeten we gelijk de gedachte maar laten varen dat hier hoogmoed of zoiets uit spreekt. Het is juist integendeel. Wie behoefte heeft aan een Hogepriester, en vooral: wie deze grote Priester heeft leren kennen – het kan niet anders: die is een zeer deemoedig mens geworden. Want het is tot verootmoediging en verwondering dat deze Hogepriester Zijn dienst verricht. Een dienst van offeren, bidden en zegenen. En dat voor zondaren. Een wonder van genade.

We zijn aangekomen bij hoofdstuk 8. We lezen daarvan dit keer de verzen 1 tot en met 6. Zojuist heeft de apostel zijn lezers voorgehouden welk een Hogepriester wij nodig hebben. Er mag geen misverstand over bestaan. Het moet zulk één zijn die heilig en onschuldig is, die onbesmet en zondeloos is, en die niet voor zijn eigen zonden hoeft te offeren [7: 26]. Welnu, zo vervolgt hij, “zodanig Hogepriester” hebben we ook, namelijk Eén “die gezeten is aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen, een Bedienaar van het heiligdom en van de ware tabernakel.” Dat heiligdom is niet door mensen opgericht maar door de Heere Zelf [8: 1, 2].

Let wel, zo wijst hij zijn lezers aan, dat is “de hoofdsom van de dingen waarvan wij spreken.” De schrijver van de brief zegt dus met zoveel woorden dat het vooral hierom gaat. Dit is de kern, de hoofdzaak van wat hij in deze brief schrijft. Het “hebben” van zo’n Hogepriester is van het allerwezenlijkste belang in leven en in sterven. Dit werk is door Gods Alvermogen, door ’s Heeren hand alleen geschied. Het is een wonder in onze ogen. Wij zien het, maar doorgronden het niet.

Over Wie gaat het hier? Dat hoeft geen vraag te zijn. In eerdere hoofdstukken heeft de auteur veel aandacht gegeven aan de gezegende Persoon van deze grote Hogepriester. Het is niemand minder dan de Zoon van God, die door de Vader is geordend om Hogepriester te zijn naar de ordening van Melchizedek. Hij, die voor de Zijnen “een oorzaak van eeuwige zaligheid is geworden” [5: 9]. Maar de schrijver is – geleid door de Heilige Geest – nog lang niet uitgeput in zijn beschrijving van deze grote Hogepriester. In het vervolg gaat hij nader in op de bediening, het werk dus van deze Dienaar van het heiligdom. Het wezenlijke daarvan ligt in de offerdienst. Was dat zo al niet bij de aardse priesters in de tabernakel en de tempel? “Een ieder hogepriester wordt gesteld om gaven en slachtoffers te offeren.” Zo is het ook met deze Hogepriester [8: 3].

Maar er is wel verschil met het werk van de levitische priesters. Trouwens, als Christus nu nog op aarde zou zijn, dan zou Hij niet eens een priester zijn. Hij is immers niet geboortig uit de stam van Levi. De wet zou het Hem verbieden om dienst te doen in het aardse heiligdom [8: 4]. De aardse priesters deden dienst in een heiligdom op aarde. Die aardse tempel was echter niet meer dan een “voorbeeld en schaduw van de hemelse dingen”, een afspiegeling en schaduwbeeld van het hemelse heiligdom [8: 5]. De bediening van de priesters op aarde toont ons dan ook het voorlopige en vergankelijke karakter van de oude bedeling. Het wees alles heen naar het hemelse heiligdom en naar de dienst van de grote en eeuwige Hogepriester, Christus!

Wat is er over Hem en Zijn werk te zeggen? Dat het zoveel uitnemender is. Waaruit blijkt dat? Uit wel drie dingen. Drie aspecten van Zijn volmaakte Priesterschap. De apostel schrijft het in een korte maar veelzeggende aanduiding, zoals te lezen in het zesde vers. “En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook van een beter verbond Middelaar is, hetwelk in betere beloften bevestigd is.” In de vergelijking met de oude bedeling is het allemaal volmaakter, heerlijker, krachtiger, uitnemender!

In de tijd van het oude verbond was Mozes de middelaar tussen de Heere en het volk. Maar ach, hoe deze ook met zijn gebeden en pleidooien bij de Heere pleitte voor het zondige volk, zijn bediening had niet de kracht van verzoening. Velen van het murmurerende volk zijn gevallen in de woestijn. Ze konden niet ingaan vanwege hun ongeloof. Ja zelfs Mozes kon vanwege zijn eigen zonden het beloofde land niet binnen. Maar nu is Christus de Middelaar van een zoveel beter verbond. Dat verbond, het nieuwe verbond, is gebaseerd op zoveel “betere beloftenissen” [8: 7]. Het oude verbond is vastgelopen op de ongerechtigheden van dwaze en opstandige zondaren. Maar het nieuwe verbond opent perspectief voor zulke verloren zondaren: “Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en Ik zal hun zonden niet meer gedenken.” Om Christus’ wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 2021

Bewaar het pand | 12 Pagina's

Lezen in de brief aan de Hebreeën (19)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 2021

Bewaar het pand | 12 Pagina's