Rembrandt, koning van het licht
- verhaal voor kinderen -
In het gras aan de slootkant zit een jongen. Hij geniet van de vrijheid. Wat was het toch weer saai en vervelend op school vandaag. Die vier schoolmuren grijnsden hem aan. Nu is hij buiten, heerlijk buiten. Hij ruikt het gras, ziet de bloemen langs de waterkant en de visjes in het water en in de schittering van het water …… de molen van zijn vader. Hij kijkt met bewondering naar die molen, zo mooi, juist nu! Eén kant is donker gekleurd maar de andere kant wordt verlicht door de zon, gouden stralen! Een plaatje vormt zich voor het oog van Rembrandt. Ja dat wil hij op papier zetten. Hij haast zich naar huis. Had hij nou maar verf en een penseel, dan zou hij ……
Naast de kachel ziet hij een stukje houtskool, dat kan hij wel gebruiken, hij trekt wat strepen op een papier, nog meer, dan komt de molen tevoorschijn in het licht en de schaduw van de zon. Ja, dit wil hij. Schilder worden; kunstschilder net als zijn vriend. Jan, zijn beste vriend, krijgt les in tekenen, maar voor hem zit dat er niet in. Zijn vader wil dat hij veel gaat leren, dan kan hij misschien wel advocaat, dokter of professor worden. Professor Rembrandt Harmenszoon van Rijn, dat is de droom van zijn vader maar niet van hem.
Nee, laat hem maar zwerven in de vrije natuur of in de stad. Het liefst met papier en een stukje houtskool in zijn hand. En maar kijken en maar staren naar die mooie bomen, naar de eendjes in het water, de koeien op het land, en de mensen in de straat, wat is er toch veel te zien, alles omringd met licht en schaduw.
Hij schrikt op uit zijn gepeins. Hij moet naar huis, wat zal vader wel zeggen? Hij is weer veel te lang weg geweest. Hij hoort het zijn vader al zeggen: ’Je bent een dromer, zo komt het niet vooruit in ons land’.
Vader is molenaar, de zaken gaan goed, hij verdient genoeg om Rembrandt, zijn jongste zoon, te laten studeren. Soms hoort hij zijn vader weleens mopperen over hem tegen zijn moeder. Vader wil dat hij een geleerde wordt. In hun eigen stad Leiden kan hij studeren, immers na de bevrijding van de Spanjaarden, ‘het ontzet van Leiden’, heeft Willem van Oranje als dank aan de stad een universiteit geopend.
Moeder is een stille vrouw; ze is het niet altijd eens met haar man over haar jongste zoon. ‘Ach’, zegt ze dan: ‘Rembrandt wordt misschien wel geen geleerde, ieder kind heeft toch zijn eigenaardig-heden’, zo stelt ze vader gerust en dan zwijgt hij, misschien heeft zijn vrouw wel gelijk.
’s Avonds zit de jonge Rembrandt van veertien jaar bij het licht van een olielampje aan de tafel in de kleine huiskamer. Op de tafel liggen boeken, een stukje papier, een ganzenveer en er staat een inktpotje. Diep voorover gebogen zit hij in een boek te lezen. Studeren moet hij, Latijn en Grieks. Soms maakt hij een aantekening op het stukje papier, maar zijn gedachten dwarrelen steeds weg als hij iets voor zich ziet, soms in gedachten, soms levensecht. Daar zit vader met een kroes bier in zijn hand, daarnaast zit moeder te breien. Vlug pakt hij zijn ganzenveer, zet wat strepen op papier, ja zo gaat het wat worden. ‘Wordt het wat met je les voor morgen, Rembrandt?’ Het is de stem van vader. Rembrandt schrikt op, vlug antwoordt hij: ‘Nee vader’. ‘Wat nee, je moet studeren, dat is beter dan al dat tekenwerk, als je maar weet dat je met tekenen of schilderen nooit goed geld kunt verdienen’. Rembrandt kijkt zijn vader aan en zegt: ‘Vader ik zal nooit een groot geleerde worden, het studeren lukt me gewoon niet. Mag ik alstublieft net als mijn vriend Jan Lievens naar een leermeester die me leert tekenen en schilderen?’ Dat is teveel voor vader, hij slaakt een diepe zucht, hier wil hij niet van horen. Wat dan? ‘Stop nu maar met leren, misschien lukt het morgenochtend beter, ga nu eerst maar slapen’.
Als hij even later in bed ligt, hoort hij vader en moeder nog over hem praten. Hij probeert te luisteren wat ze zeggen, soms gaat het er heftig aan toe. Wat hoort hij daar? Wat zegt vader nu? ‘Dan moet het maar ….’
Zou hij …. ? Ach het is te mooi om waar te zijn. Dan denkt hij weer aan zijn vriend Jan Lievens, die leert voor kunstenaar. Vorige week is hij met hem naar zijn leermeester geweest. Wat zag hij daar veel mooie tekeningen en schilderijen. Met een hoofd vol gedachten valt hij in slaap.
Op een dag vertelt vader tegen Rembrandt dat hij samen met moeder toch heeft besloten dat hij naar een kunstschilder mag. Vader weet een goede schilder, Jacob van Swanenburch, deze man is in Italië geweest, heeft daar veel schilderijen gezien en maakt zelf mooie schilderijen. Rembrandt weet niet wat hem overkomt. En als vader tegen hem zegt dat hij wel goed zijn best moet doen, is hij het daar zeker mee eens. Wordt dan toch zijn droom waar?
Bij Van Swanenborch komt hij als leerjongen binnen. Voorlopig moet hij helpen met het werken in de keuken, schoenenpoetsen, de vaat wassen, boodschappen doen en nog veel meer van die huishoudelijke werkjes. Wat heeft dit met schilderkunst te maken? Na enkele weken mag hij zo nu en dan ook zijn leermeester eens helpen met het mengen van kleuren en soms mag hij wat kleur aanbrengen in een schilderij. Van Swanenburch is helemaal weg van de Italiaanse schilderkunst, hij wil dat ook aan Rembrandt overbrengen, maar die denkt daar anders over. Nee, de manier van zijn leermeester is de zijne niet.
Inmiddels heeft Jan Lievens hem aangeraden om zelf een atelier te beginnen, hij is inmiddels negentien jaar. Toch wil Rembrandt graag eerst nog bij een ander in de leer. Op aanraden van Jan gaat hij naar Pieter Lastman in Amsterdam.
Bij Lastman mag hij zoveel hij maar wil werken in zijn atelier. ‘Begin maar eens met het naschilderen van mijn schilderijen’. Als Lastman dan de kopie ziet, is hij niet mals in zijn kritiek maar wel heel opbouwend. Het gaat zelfs zo goed dat hij na een half jaar tegen Rembrandt zegt: ‘Ik kan je niets meer leren, ik raad je aan om weer terug te gaan naar Leiden en daar een eigen atelier te beginnen’.
Met zijn vriend Jan Lievens spreekt hij af om in zijn atelier te komen werken. Daar zijn materialen om na te schilderen, borden, tinnen schalen en nog veel meer. Vol ijver stort Rembrandt zich op het werk, hij gunt zich bijna geen tijd om te eten, hij zet zelfs een bed neer in het atelier, zodat hij niet altijd naar huis hoeft om te slapen.
Op een dag komt iemand binnen lopen en vraagt aan Rembrandt hoe hij het werk vindt gaan. Rembrandt noemt zijn eigen werk wat hij tot nu toe gedaan heeft maar wat krullerig. ‘Stop dan met het schilderen van al die spullen, gooi ze maar weg! Jij kunt veel beter mensen schilderen, er zijn heel veel rijke mensen in ons land die graag een schilderij van zichzelf willen hebben. Begin maar eens met een schilderij van je zelf, van je vader of moeder. Neem een spiegel en begin bij je zelf, als je dan klaar bent en je zegt tegen jezelf dat je lelijk bent dan ga je daarna een nieuw portret van jezelf maken’.
Daar voelt Rembrandt wel voor, al heel spoedig zit hij voor de spiegel en schildert zijn eigen hoofd, wel meerdere keren. Maar ook zijn zus Liesbeth wil wel graag geschilderd worden, een meisje van zeventien jaar, wel moet ze het geduld beoefenen om enkele uren te poseren.
Mensen schilderen, dat is wat hij wil. Als er geen mensen zijn om na te schilderen gaat hij de straat op en neemt een zwerver naar binnen die voor hem poseert, die zijn er helaas genoeg Leiden. Het duurt niet lang of veel mensen weten Rembrandt te vinden, ze bekijken zijn schilderijen en waarderen het. Zelfs stadhouder Frederik Hendrik koopt een schilderij van hem: ‘de berouwhebbende Judas’.
Samen met zijn vriend werkt hij hard, toch blijkt dat ze beiden een verschillende stijl van schilderen hebben en het werk van elkaar niet altijd kunnen waarderen. Het gevolg is dat Rembrandt een eigen atelier begint op de zolder van het huisje van zijn ouders.
Mensen schilderen, dat is zijn lust en zijn leven. Steeds meer Bijbelse geschiedenissen gaat hij schilderen: David en Saul, de Emmaüsgangers, Simeon en Anna. Voor de profetes Hanna neemt hij zijn moeder als model, moeder die in de Bijbel zit te lezen.
Op advies van de kunsthandelaar, Hendrick van Uylen burgh vestigt hij zich in Amsterdam. Daar weten de voorname mensen hem te vinden. Wie wil er niet geschilderd worden door zo’n bekend en beroemde schilder? Zelfs in de gezichten kun je de karakters van de persoon herkennen.
Toch wordt zijn werk niet door iedereen gewaardeerd, dat blijkt als hij zijn bekendste schilderij ‘De Nachtwacht’ heeft geschilderd. Het gevolg is dat Rembrandt steeds minder opdrachten krijgt. De inkomsten worden minder, de schulden die hij maakt groter, de zorgen steeds meer.
Op maandag 8 oktober 1669 draagt een kleine stoet mensen zij dode lichaam naar de Westerkerk in Amsterdam, alle roem is vergaan.
Zijn naam is nu weer bekend onder ons. Hoog wordt zijn schilderkunst geroemd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2019
Criterium | 36 Pagina's