Hoe betrek je kinderen bij de zending?
Leren geven vanuit eigen verantwoordelijkheid
“In andere landen / hier heel ver vandaan / daar wonen ook kind’ren / daar denken wij aan…” Elke maandagmorgen zingt groep twee van onze zoon dit lied rondom een zojuist gevuld zendingsbusje. Een prille vorm van betrokken geven.
Van geven naar geven
Wie klinkt het niet bekend, de herinnering van mama bij de kapstok voor het klaslokaal: “Neem je je psalmkaart en geld ook nog mee?” Zendingsgeld: het klinkende muntje in het zendingsbusje bevestigt elke eerste schooldag van de week een mooie gewoonte. Ook al verdwijnt de psalmkaart in later jaren, het zendingsgeld blijft vaste prik tot het eind van groep acht. Het vormt een onderdeel van het antwoord op de vraag die in de titel van dit artikel gesteld wordt. Maar hoe dragen wij eraan bij dat deze gewoonte een vrijwillig geven vanuit eigen verantwoordelijkheid wordt, zonder die herinnering van mama? Een handvol invalshoeken:
1 | Gewoonte
De macht der gewoonte is een medaille met twee kanten. Enerzijds kan een gewoonte verworden tot een vorm zonder inhoud, anderzijds reduceert een algemeen aangenomen gebruik het aantal prikkels op een dag door een nuttige en noodzakelijke inhoud vaste vorm te geven. Alleen al de drie maaltijden op een dag en het dag- en nachtritme zijn hier basale voorbeelden van. Van jongs af aan brengen we thuis en op school veel gewoonten -vormen- bij, waarvan de inhoud wel gelijktijdig wordt benoemd, maar soms pas later echt goed begrepen wordt. Toch is dat geen reden om te wachten met de vorm totdat de inhoud begrepen wordt. Het is overduidelijk dat dat in veel gevallen levensbedreigend zou zijn.
Vertaald naar de zending laten we daarom het zendingsbusje staan, klaren onze dappere kleuters allerlei klusjes ‘voor de arme kinderen’, gaan ze in groep zes de competitie aan wie de meeste stroopwafels verkoopt en fietsen we elk jaar met alle groep achters stoere kilometers. Met de hoop dat de kale ‘tienden’ later vrijgevig worden geschonken.
2 | Betrekken
Het egocentrische denken dat baby en dreumes eigen is, maakt naarmate de leeftijd vordert een pas op de plaats voor de naaste. Hoe mooi om te zien als het kleine gezichtje betrekt bij het zien van verdriet van een mededreumes na een valpartij. De eerste keer dat de korte armpjes vanuit een troostende houding om een ander nekje worden geslagen.
Eén van de definities die Van Dale geeft aan het werkwoord ‘betrekken’ is ‘zich er emotioneel mee verbonden voelen’. Wanneer de rijping van (prille) emotionele verbondenheid zichtbaar wordt, kunnen we daarop inspelen door het jonge kind regelmatig te betrekken bij de zending. Daar hoeven we geen groot moment van te maken; het is juist van belang dat subtiel vorm te geven bij een daaraan gerelateerde activiteit van dat moment. De sober levende Jacobus Koelman geeft in zijn ‘Plichten der ouders’ mee dat het goed is om een kind, wanneer we het een lekkere koek geven, erbij te vertellen dat er kinderen op de wereld zijn voor wie dat niet is weggelegd. Zoals illustraties het overgrote deel van het prentenboek beslaan, zo geldt ook voor betrekken bij de zending dat foto’s nog meer beroep doen op de emotionele verbondenheid dan een verbale verwijzing. Af en toe een foto uit de krant laten zien, het MBuma blaadje samen doorbladeren – het is voor ons volwassenen soms beschamend hoe jonge kinderen hun emotionele verbondenheid betonen in het gesprekje dat dan op gang kan komen.
3 | Gierigheid
‘Zullen we ruilen? Jij dit van mij en ik dat van jou. Goed?’ Ook al wordt de ruilhandel na afloop nogal eens met teleurstelling bekeken, ruilen is toch nog iets beter dan geven. De balans van geven en ontvangen blijft op datzelfde moment recht. Tenminste, dat is de bedoeling vooraf. Achteraf staat hij wel eens schever dan van tevoren verwacht. Het zien van dit sociale verkeer bij jonge kinderen is een spiegel voor onszelf: ze zijn echte mensen. Vanuit eigenliefde net zo geneigd tot gierigheid als wij, volwassenen. Met een zinspeling op de (onder)titel van dit artikel: wij mensen zijn primair betrokken op onszelf en vooral goed in ontvangen.
Betrekken bij de zending en leren geven vanuit eigen verantwoordelijkheid doet een beroep op de tweede tafel van de Wet. Paulus leert ons dat gierigheid afgodendienst is (Kolossenzen 3 vers 5) – we stellen ons vertrouwen op het geld ten dienste van ons eigen ik. De gierigheid vanuit eigenliefde staat haaks op het geven vanuit naastenliefde.
Daarom is het ook nuttig kinderen te leren geven zonder dat daarvoor een directe beloning wacht. Zeker, de regelmatig georganiseerde acties zijn een mooie manier om het betrekken vorm te geven. De beloning voor de grootste verkoper of het hoogste sponsorbedrag stimuleert. Maar zoals hiervoor genoemd, is dat eigenlijk slechts een positieve aanzet tot het uiteindelijke doel om vrijwillig te geven vanuit eigen verantwoordelijkheid. Om dichter bij dat doel te komen, is het belangrijk ook zo nu en dan als ouders te stimuleren iets uit eigen middelen af te staan zonder dergelijke acties. Het enthousiaste ‘Papa, weet u hoeveel geld ik heb gekregen voor mijn verjaardag?’ geeft een goede gelegenheid voor dat subtiele wijzen op de zending. Het gaat niet om de grootte van het bedrag; de daad zelf is al van groot belang voor de ontwikkeling van betrokkenheid en het geven vanuit eigen verantwoordelijkheid.
4 | Van brood tot het Brood
Dat arme kinderen heel rijk kunnen zijn en rijke kinderen nameloos arm, tekent de twee pijlers van christelijke ontwikkelingshulp. Vaak staat vooral de aardse pijler centraal: we leggen bij het spreken over een stichting als Woord en Daad snel de nadruk op ‘Daad’. Dat blijkt al uit het praten over ‘de arme kinderen’. Arm in brood. Maar misschien wel heel rijk door het levende Brood (Johannes 6 vers 51).
Wij leren onze kinderen thuis en op school te danken voor hun dagelijkse brood en tegelijkertijd biddend te denken aan -alweer- ‘de arme kinderen’. Dat is goed. Toch komt het ‘arme kind’ in een heel ander licht te staan als we er met de kinderen bij stilstaan dat zij wel eens heel rijk kunnen zijn. Terwijl zijzelf, rijke kinderen in brood, heel arm zijn als ze het leven uit het Brood missen. Ook hiervoor hoeft geen gesprek georganiseerd te worden; het is al voldoende als we tijdens het voorlezen over John Warburton kort een link leggen naar de zending. Of als we aan tafel uit Spreuken lezen over Salomo’s voorkeur voor weinig met de vreze des Heeren ten opzichte van een grote schat en onrust daarbij en voor een gerecht van groen moes waar ook liefde is, boven een gemeste os en haat daarbij (Spreuken 15 vers 16 en 17). We hoeven onze kinderen niet alleen maar medelijden - in de juiste zin van het woord - bij te brengen. Het vaak pure geloof dat arme kinderen zo rijk kan maken, brengt de toepassing van de gelijkenis van de rijke jongeling (Markus 10 vers 24 b ) voor ons soms heel dichtbij.
Aandacht voor organisaties die Bijbels verspreiden is daarom verrijkend voor de vaak onderbelichte geestelijke pijler van zendingsorganisaties.
5 | Voorbeeld
Tot nu toe waren de invalshoeken vooral gericht op het betrekken van kinderen door middel van verwijzende woorden. Maar ook hiervoor geldt: woorden wekken, voorbeelden trekken. Hoe geven wij als volwassenen in de daad gestalte aan onze betrokkenheid op de zending?
Als we ons financieel een sponsorkind kunnen veroorloven – hoe vaak is het in beeld? En op welke manier? Heeft de zending een belangrijke plaats in ons gebed? Trekken we de lijnen van het zendingsgebied dicht naar onze voordeur toe door ook voor onze seculiere buurman en buurvrouw te bidden? Hoe reageren wij als iemand achter een collectebus op de bel drukt? Gevenwij alleen als er acties gaande zijn – als de sponsorlijst onder onze neus geduwd wordt, de doos vol stroopwafels ons verleidt of we het niet over ons hart kunnen krijgen de dappere kleuter met zijn kluslijst af te wijzen? Of geven wij vanuit onze intrinsieke motivatie, dat ten diepste alle acties overbodig maakt? Omdat we met Jakob bij Bethel (Genesis 28 vers 10 t/m 22) beseffen dat alles wat we hebben, ontvangen is en daarom ook graag ‘tot onderhouding van de godsdienst en tot oefening van alle weldadigheid aan de nooddruftigen’ besteden (kantt. 40)? Dat is het echte geven, het echte schenken: geld en middelen verlenen als een gunst of weldaad. Uit dankbaarheid aan de Gever Die het ons gaf. En toch is er loon, maar van andere aard: Die zich des armen ontfermt, leent den Heere, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. (Spreuken 19 vers 17). Dat betrokken geven vanuit verantwoordelijkheid richting de Schepper van rijk en arm is het geheim van de échte rijkdom. En dat proeven de kinderen feilloos.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2020
Criterium | 36 Pagina's