Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gebedshouding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gebedshouding

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Handen samen, ogen dicht’. In hoeveel gezinnen klinken deze woorden dagelijks wel enkele malen. Een briefschrijfster stelde ons de vraag hoe en wanneer deze manier van bidden (gevouwen handen, gesloten ogen) ontstaan is. De vraag verbaasde ons in die zin, dat we daar nog nooit bij stilgestaan hebben en ons ook niet kunnen herinneren er ergens over gelezen te hebben. Dat komt vaker voor, juist bij dingen in het leven die ons het meest vertrouwd zijn. In de Heilige Schrift kunnen we geen van de beide genoemde gebedshouding vinden.

In de kadertekst staan verwijzingen naar Bijbelgedeelten waar het gaat over de gebedshouding. Hoe heeft zich dat vervolgens in de christelijke cultuur ontwikkeld? Leerzaam is hetgeen wij aantreffen in het boek ‘Augustinus de zielzorger’ van F. van der Meer (derde druk, Utrecht, 1957), deel I, pag. 164 e.v. We laten het hier volgen:

‘Dikwijls ook laat hij (Augustinus) terloops iets uit over de houding van zijn schapen tijdens het gebed. Veel meer dan vandaag bad men toen hardop: recht uit het hart en met vele gebaren. Wij horen van kwajongens, die een arme bidder in de lege kerk afluisteren en hem zijn gebed op de straten najouwen. Velen baden met zuchten en tranen. Veler knieën waren eeltig van het vele knielen, veler voorhoofden bultig van het slaan tegen de kerkvloer; niemand schaamde zich voor zijn buurman als hij met gescheurde kleren en losse haren onder een stroom van tranen voor het altaar ener memoria (gedenkaltaar) zijn nood kwam uitkrijten. Klonken de woorden ‘vergeef ons onze schulden’ door de kerk, of het woord ‘ik belijd’, of de uitdrukking ‘onkuisaards’, dan ‘vlogen de vuisten naar de borsten’ voor een bonzende klop: ‘nooit rust de donder van het borstkloppend volk: en terecht! Een wolk waar God in woont, dondert!’ Velen brachten de kerkelijke nachtwaken door met eindeloos knielen en opstaan; (…) Of die uiterlijke bewogenheid altijd overeenkwam met de innerlijke? Augustinus vindt het best dat de mensen rouwmoedig op hun borst kloppen, maar waarschuwt voor sleur. ‘Gij werpt uw lichaam op de grond, buigt uw nek naar beneden, belijdt uw zonden, aanbidt uw God: ik zie waar uw lijf ligt, maar vraag mij af waar uw geest fladdert. Uw leden zie ik liggen: laat mij echter eens zien of uw bewustzijn stáát, of het niet in de branding van uw gedachten wegspoelt.’ Profane en zelfs slechte gedachten ‘komen bij voorkeur op onder het bidden terwijl ge knielt’. En toch, hoe kunt ge dat toelaten! Zou ik, die uw gelijke ben, niet gekwetst zijn als ge u midden onder een gesprek met mij plotseling opzij zoudt wenden naar een slaaf met een order, en mij laten staan? En zó doet gij dagelijks met God.’

Tot zover uit de praktijk van Augustinus. We krijgen een levendig beeld van de wijze van bidden in Noord- Afrika, omstreeks het jaar 400. Er is een duidelijke overeenkomst met de wijze van bidden zoals die in de Schrift beschreven is.

De volksaard komt hierin ook tot uitdrukking. Wij zijn nuchtere, sobere noorderlingen. Maar hoe die overgang naar de huidige praktijk zich voltrokken heeft, weten wij niet. Het moet wel al in de Middeleeuwen gebeurd zijn, want gevouwen handen en gesloten ogen als gebedshouding komen veelvuldig voor op Middeleeuwse afbeeldingen.

Het wordt wel in verband gebracht met een gewoonte onder het volk der Franken. Dit volk (denk aan keizer Karel de Grote) is van grote betekenis geweest bij de kerstening van West-Europa en de vormgeving van het kerkelijke leven. De Franken plachten tot hun vorst te naderen met gevouwen handen als teken van onderdanigheid en eerbied. En verder is door de eeuwen heen behouden gebleven om bij bepaalde gebeden neder te knielen.

In een geforceerde terugkeer naar de bijbelse gebedsgebruiken zien we geen enkel nut. Dan gaan de uiterlijke vormen het doel worden. Ze worden ons in Gods Woord niet voorgeschreven als blijvende inzetting. Ootmoed en eerbied zagen we hierboven als de eigenlijke motieven. Die spreken ook uit de gevouwen handen en gesloten ogen. Ook zijn deze handelingen gepaste uitdrukkingen van het zich afsluiten van de omgeving en het zich concentreren op het innerlijke, op het naderen tot de Heilige. Calvijn schrijft in zijn Institutie in het hoofdstuk over het gebed: ‘Wij moeten dus weten dat slechts zij zich behoorlijk en goed aangorden om te bidden, die on-der de indruk zijn van Gods majesteit, zodat ze vrij van aardse zorgen en neigingen tot haar naderen. En dit betekent de ceremonie van de opheffing der handen, dat de mensen bedenken dat ze ver van God verwijderd zijn indien ze hun zinnen niet naar boven heffen. Gelijk ook gezegd wordt in de psalm (25:1): ‘Tot U heb ik mijn ziel opgeheven.’ En meermalen gebruikt de Schrift deze manier van spreken: het gebed opheffen, opdat zij die door God begeren gehoord te worden, niet in hun droesem zouden blijven steken’ (Institutie, III, XX, 5). Toch was dit voor hem geen reden om het bidden met opgeheven handen weer in te voeren.

Wilhelmus á Brakel gaat in zijn verhandeling van het gebed in zijn Redelijke Godsdienst in op ‘de gebaren des lichaams’. ‘Deze geven ook geen waardigheid of kracht aan het gebed; de heiligen hebben in verscheidene houdingen des lichaams gebeden, nedervallende op het aangezicht, zittende, staande; maar doorgaans hebben zij het gedaan knielende, zijnde een van de grootste verootmoedigingen’ (Redelijke Godsdienst, II, XXV, 25).

Eerder verschenen in ‘De Wachter Sions’ van 20 mei 2009


Gebedshoudingen in de Bijbel

• Men bad staande, 1 Kon. 8:22. Matth. 6:5. Luk. 18:11, 13.

• Of nederknielende, nederbukkende, Ps. 95:6. Luk. 22:41. Hand. 9:40; 20:36; 21:5.

• Zich buigende op zijn knieën, Ezra 9:5.

• Knielende op zijn knieën, 1 Kon. 8:54 (zie de kanttek.). 2 Kron. 6:13. Dan. 6:11.

• Zijn knieën buigende, Ef. 3:14.

• Op zijn aangezicht vallende, Matth. 26:39.

• Op de aarde vallende, Mark. 14:35.

Dikwijls wordt daarbij de houding van de handen genoemd. Men bad:

• Met uitgebreide handen, Ex. 9:29. 1 Kon. 8:22 (zie de kanttek.), 38. 2 Kron. 6:12, 13, 29. Ezra 9:5. Job 11:13. Ps. 44:21; 143:6. Jes. 1:15.

• Met opgeheven handen, Neh. 8:7. Ps. 28:2; 63:5; 134:2; 141:2 (zie de kanttek.). Klgld. 2:19; 3:41. 1 Tim. 2:8.

• Met uitgestrekte handen, Ps. 77:3 (zie de kanttek.); 88:10.

• Misschien kunnen wij zeggen dat het uitbreiden of opheffen van de handen alleen gebeurde wanneer men stond. Aanwijzingen daarvoor zien we in 1 Kon. 8:54. Neh. 8:7, maar zie ook Ezra 9:5, en vergelijk de verzen 12 en 13 in 2 Kronieken 6.

• Wat de ogen betreft, men bad, zijn ogen opheffende naar de hemel, Ps. 123:1. Dan. 4:34. Luk. 18:13. Joh. 17:1. Zijn aangezicht opheffende tot God, Ezra 9:6. Job 22:26.

• Ook vinden we, dat men bad met het aangezicht naar Jeruzalem, Dan. 6:11, op grond van 1 Kon. 8:44, 48. 2 Kron. 6:34, 38. In de voorhof bad men met het aangezicht naar het heilige der heiligen, Ps. 5:8; 28:2; 99:5; 134:2; 138:2.

• Men kende drie vaste gebedstijden, het avondgebed, het morgengebed en het middaggebed, Ps. 55:18. Dan 6:11. Hand. 3:1; 10:3, 9. Zie de kanttek. aldaar en vergelijk voor de genoemde volgorde Gen. 1:5, enz.

• Wij vinden voorts dat er gebeden werd voor het eten, 1 Sam. 9:13. Matth. 14:19; 15:36, Luk. 9:16. Joh. 6:11. 1 Tim 4:4, 5, en na het eten, Deut. 8:10.

Men bedenke wel, dat het in genoemde plaatsen overwegend gaat om de beschrijving van hoe het toeging, zonder dat daarmee een inzetting gegeven werd voor de kerk van alle eeuwen. De gebedsgebruiken en de gebedshouding die we in de Schrift vinden, kenmerken zich door eerbied en ootmoed. Gevouwen handen vinden we wel in de Schrift, echter in geheel andere zin, namelijk als kenmerk van de luiaard, Spr. 6:10; 24:33. Pred. 4:5. Zo komt ook het sluiten van de ogen slechts in kwade zin voor, Spr. 16:30, zelfs als een oordeel, Jes. 6:10; 29:10.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 2020

Criterium | 32 Pagina's

De gebedshouding

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 2020

Criterium | 32 Pagina's