Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Spel, de motor van de ontwikkeling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Spel, de motor van de ontwikkeling

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Spel is de motor van de ontwikkeling van kinderen”, stelt pedagoog Vygotsky (1896-1934). Zonder motor kan een auto niet rijden, zonder spel kan een kind niet ontwikkelen, is dan een gevolgtrekking die we kunnen maken. Maar wat is spelen precies? Zijn alle activiteiten die een kind doet onder de noemer ‘spel’ te scharen? De ontwikkelingspsychologe Rita Kohnstamm (2002) omschrijft haar visie als volgt: “Een kind is aan het spelen als het kind daar niets speciaals mee wil bereiken, het kind in enige mate actief is, het kind het leuk vindt wat hij doet en het spelen een vrijwillige activiteit is”. 1

“Mama gaat eten koken in de keuken. Ga jij ook eten koken in je eigen keukentje? Wat ga jij koken?”

Door ideeën aan te brengen, kun je het kind stimuleren om tot spel te komen. Vaak komt een kind vanuit deze stimulans of door imitatie van de volwassene of andere kinderen tot spel ‘van binnenuit’ en kan het kind dit ook kortere of langere tijd ‘vasthouden’. Dit gaat via verschillende fasen die wel altijd in deze volgorde verlopen, maar de leeftijd waarop het kind in een bepaalde fase belandt, is niet eenduidig.

Hoe verloopt de spelontwikkeling 2

• Spelend bewegen. Dit begint al bij een baby: het trappelen met de voetjes, het bewegend bezig zijn als doel kunnen we de eerste stap van spel noemen. Later gaan baby’s actie-reactie ontdekken in spelmateriaal: als ik op dit knopje duw, komt er een geluidje. Kiekeboe-spelletjes zijn in deze fase ook erg geliefd.

• In de volgende fase gaan kinderen de materialen nog meer verkennen: wat kan wel en wat kan niet? Ze gaan spelend om met blokken of een karretje, zijn ontdekkend bezig met water en zand. Zintuiglijke ervaringen spelen een belangrijke rol in deze fase.

• De start van het imitatie- of fantasiespel zien we terug als het kind vanuit dagelijkse thema’s, waarin hij zelf een rol heeft, anderen nadoet. Ze geven de pop een kus om te gaan slapen.

• Als er steeds meer materialen worden toegevoegd in het spel en we ook meer details zien uit de werkelijkheid, spreken we van spel met een functioneel karakter: het kind bakt taartjes en deelt deze uit, zet dieren in de wei. De korte spelfragmenten krijgen steeds meer samenhang. Kinderen spelen nog vooral naast elkaar, met ieder een eigen spel dat wel bij elkaar past (parallelspel).

• In het spel ontstaat een beginnend verband in de verschillende handelingen. Het kind brengt met een autootje blokjes weg of doet handelingen na uit de dagelijkse concrete belevingswereld, gaat boodschappen doen in de winkel. Het kind voegt ook meer taal bij het spel, vertelt wat hij doet.

• Dit symbolische spel wordt verdiept. Het kind leert een eigen betekenis aan een voorwerp te geven. Het alsof-spel speelt een grotere rol. Een rij stoelen is de trein. Er ontstaat een eenvoudig spelverhaal: het kind gaat bewust op zoek naar een bedje, omdat de pop zo ziek is. Ook neemt het kind hier een eigen rol in: het kind is dokter.

• Intussen breidt de belevingswereld van het kind zich steeds verder uit. (Spel)materiaal wordt gebruikt waar het voor bedoeld is en past bij de rol die het kind op dat moment heeft. De juf leest voor, vader leest de krant of de politieman pakt een boef.

Al spelend vindt de planning van het spel plaats. Er ontstaan ook complexere verhalen in het spel en we zien basale emoties terugkomen in het spel.

In deze fase wordt nu eenvoudig samenspel met één of enkele kinderen zichtbaar.

• Spelscenes volgen elkaar op. De pop wordt uitgekleed, gewassen en in bed gestopt en wordt vervolgens voorgelezen. In deze spelfase kan het kind gemakkelijk van rol wisselen en zien we toenemend onderling speloverleg.

• Het vooraf bedachte (globale) spelplan gaat bepalen welke materialen nodig zijn. We gaan een boerderij bouwen met een hok voor de dieren en een schuur, er komt een pad door de weilanden, de boer met de trekker voer naar de dieren brengen etc.

In deze fase spelen kinderen ook echt mét elkaar, het spelplan wordt onderling met elkaar afgestemd.

• Thema’s van het spel gaan steeds meer over situaties die het kind niet zelf meegemaakt heeft, bijv. Indiaantje spelen. Het materiaal moet nu ook ‘echt’ zijn: echt geld, echt mobieltje (geen neptelefoontje).

• Inmiddels is er sprake van langdurig symbolisch spel: het kind kan zich verplaatsen in de rol van de ander en onderhandelen over de rol en de verhaalinhoud van het spel.

In de winkelhoek koopt het kind een ansichtkaart, in de huishoek schrijft het de tekst, brengt het naar de brievenbus en de postbode bezorgt de kaart vervolgens op het goede adres. “Als jij nou postbode bent, dan ben ik het kind die de kaart schrijft. Dan krijgt de postbode een lekke band, en dan …”

• Doen alsof wordt ‘kinderachtig’. Het kind speelt reële acties in spelvorm, fantasie speelt geen hoofdrol meer. De echte specifieke leefwereld staat nu centraal (we maken een reisgids voor in het reisbureau).

Spelen is leren

Als spel de ‘motor van de ontwikkeling’ is, kunnen we logischerwijs ook zeggen: “Spelen is leren”. Zo zien volwassenen het als ze het spelende kind van een afstandje bekijken en in de tijd volgen.

• Sociaal-emotionele ontwikkeling:

Voor het kind gaat dit echter niet zo bewust: spel is voor hem het ontdekken van de wereld om hem heen: hoe zit de wereld in elkaar en hoe moet ik daarin handelen? Door veel te doen en te ervaren en de reacties van volwassenen hierop, leren ze de (sociale) aspecten van de wereld steeds beter begrijpen.

In spel komen ook veel emoties en gevoelens naar voren. Kinderen spelen vaak ervaringen na die een (diepe) indruk op hen gemaakt hebben.

Ze nemen een rol aan in hun spel en leren op die manier allerlei bijbehorende emoties en regels kennen. Rekening houden met elkaar, op je beurt wachten, spelideeën bespreken, rollen verdelen en regels afspreken komen op een natuurlijke manier tot stand.

• Cognitieve ontwikkeling:

Door zelf te bedenken wat ze gaan spelen, hoe ze dat gaan spelen en welke materialen ze daarvoor gebruiken, wordt tegelijk het denkvermogen van het kind geactiveerd. Een spelplan bedenken en uitvoe-ren, stimuleert het kind planmatig te werken. Wat doe je als je taartjes maakt in de zandbak en je bent op zoek naar rozijntjes voor in de appeltaart? Ja … de steentjes zijn de rozijnen! Abstract denken komt steeds meer tot ontwikkeling. Ook probleemoplossend gedrag wordt spelenderwijs geleerd: je bent politie- en boefje aan het spelen en de boeven ontsnappen steeds … hoe kan ik ervoor zorgen dat dit niet gebeurt?

• Motorische ontwikkeling:

Door achter de boef aan te rennen die weet te ontsnappen, zet het kind ook de motoriek in en wordt het gestimuleerd om inschattingen te maken: door nét een tandje harder te rennen, kan ik de boef precies weer vangen! Of als de boef zich boven in het klimrek verstopt …

Het bezig zijn met kralen rijgen of blokken bouwen stimuleert ‘als vanzelf’ de fijne motoriek.

• Taal-spraakontwikkeling:

Spel vraagt om taal. Het kind kan al spelend zijn eigen spel ondertitelen: “Zo, nu moet je even in bad hoor, je bent zo vies”. Later heeft het kind ook taal nodig als ze samen spelen: “Doe jij de pop in bad, dan zal ik vast eten koken”.

• Rekenkundige ontwikkeling:

Bezig zijn met spel is ook bij uitstek een mogelijkheid om te groeien in de rekenkundige ontwikkeling. Wat doe je als de stukjes rails niet goed in elkaar passen als je een spoor bouwt? Of het kind speelt in de bouwhoek en de muur valt steeds om … hoe kan je dit oplossen? Torens die met elkaar vergeleken worden: “Jouw toren is hoger”, of: “Ik maak een flat met 5 verdiepingen”.

Spelen gaat vanzelf … of toch niet altijd?

Een volwassen opvoeder is onmisbaar om verder te komen in de (spel)ontwikkeling van het kind. De term ‘zone van naaste ontwikkeling’, die ook uit de koker van Vigotsky komt, pleit ervoor om het kind steeds een klein stapje vóór te zijn en hiermee richting te geven aan de ontwikkeling van het kind.

Een methode om dit vorm te geven, is het ‘Volgen, Aanpassen, Toevoegen’, afkomstig uit de Hanen oudercursus ‘Praten doe je met z’n tweeën’ 3 .

• ‘Volgen’ doe je door alleen en vooral te kijken, te wachten en te luisteren. Hierdoor leer je de manier herkennen en begrijpen waarop het kind communiceert in zijn spel.

• Hierdoor kun je als opvoeder je eigen manier van communiceren en je spelideeën ‘Aanpassen’ aan dat van het kind. Zorg dat je oog in oog bent met het kind, ondertitel wat het kind doet, neem de beurt en geef die terug aan het kind, stel vragen.

• Bij ‘Toevoegen’ doe je het kind na en voeg je een gebaar of woord toe. Geef namen aan dingen die je ziet en doet, benadruk belangrijke woorden, voeg een (klein) nieuw element toe en herhaal vooral veel!

Veel observatie- en spelplezier toegewenst!

Noten

1. Kleine ontwikkelingspsychologie, deel 1 - het jonge kind, Bohn Staflau van Loghum, 2002

2. Gebaseerd op het Ontwikkelingsvolgmodel (OVM), Seminarium voor Orthopedagogiek, Utrecht

3. The Hanen Centre, Toronto, Ontario, Canada

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2020

Criterium | 36 Pagina's

Spel, de motor van de ontwikkeling

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2020

Criterium | 36 Pagina's