Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor hart en hoofd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor hart en hoofd

'een essay over Christus-identiteit in het onderwijs'

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijn wij ons brein? Zijn wij als mens een optelsom van alle lichaamscellen? En komt er een moment dat de mens en de computer geïntegreerd worden? Of is een mens meer dan w at gemeten of gezien wordt? Zo ja, wat is dat dan? En welke invloed heeft dit dan op ons denken en leren? Zoeken wij alle antwoorden door ons brein? Of zoeken wij de antwoorden bij de Heere en in Zijn Woord? En verwachten wij het van de Heilige Geest? Dit soort vragen komen terug in het boek 'Voor hart en hoofd'. Het is een essay waarin dr. Van Vlastuin 'de doordenking van onze identiteit vanuit Christus b e o o g t (...) H et is een aanzet to t bezinning vanuit een theologisch gezichtspunt', zoals hij zelf schrijft.

In de inleiding schetst de auteur met een aantal duidelijke pennenstreken een paar karaktertrekken van onze huidige cultuur. Het is goed om er bewust van te zijn hoe ontwikkelingen (of zijn het /nwikkelingen?) in de maatschappij en dus ook in de gereformeerde gezindte ook het denken van ons als leerkrachten en leerlingen beïnvloedt. De schrijver schetst in een filosofisch-wetenschappelijke inleiding de invloed van de objectivering en subjectivering op ons denken.

Objectivering is het beredeneren van alles om ons heen met ons verstand. Wat wij niet begrijpen kunnen met ons verstand, bestaat dan ook niet. Dit heeft verregaande gevolgen. De besturing die aan God werd toegeschreven, zal daardoor in handen van mensen komen te liggen. De mogelijkheden van gepersonaliseerd leren is één van de gevolgen hiervan.

Subjectivering is het tegenovergestelde van objectivering. Er moet meer zijn dan het meetbare. Alles wordt als relatief gezien. Zaken als het huwelijk en het geslacht komen ter discussie te staan. Het gezag van de Bijbel wordt minder. Dat is ook in onze tijd duidelijk te zien.

De schrijver is er vooral op uit om te laten zien welke invloed dit alles ook op ons en ons (geloofsleven heeft. Er kan zomaar een scheiding komen tussen geloof en het dagelijks leven. De invloed hiervan op het onderwijs ziet de schrijver als een groot gevaar, en terecht! Want welk verschil maakt het reformatorisch onderwijs op de verschillende vakgebieden? Is het reformatorisch onderwijs nog wel zo onderscheiden van het seculier onderwijs? Wie op deze punten in de spiegel wil kijken, kan bij dit boek terecht.

Tegelijkertijd wil de auteur ook een remedie bieden op de punten waar hij zorgelijke ontwikkelingen constateert. In het eerste hoofdstuk wordt de vraag gesteld wat de essentie is van de christelijke identiteit. In het tweede en derde hoofdstuk wordt deze identiteit dan toegepast op de leraar en de leerling. Het vierde en laatste hoofdstuk is 'een voorzichtige verkenning (...) van een christelijk perspectief op enkele vakken'.

Vooraf

In zijn inleiding merkt dr. Van Vlastuin nog twee dingen op. Allereerst dat het leven en het denken uit de levende Christus centraal staat. En wie zal niet beamen dat dit het allerbelangrijkst is? Als tweede schrijft hij dat dit boek geschreven is 'op de golflengte van het geloof' en dat hij daarom 'de taal van het geloof' hanteert, die aansluit bij 'de geloof staal van onze belijdenisgeschriften'. Het zal bij het lezen van dit boek van belang zijn om dit in je achterhoofd te houden. Hieronder zullen we daar nog wat vragen bij stellen.

Spiegel

Dit boek wordt nuttig als het als een spiegel gebruikt wordt. Zomaar een paar voorbeelden:

We kunnen Christus niet vertegenwoordigen als we geen intieme relatie met Hem hebben. (...) de belangrijkste voorbereiding op elke les is de voorbereiding van het eigen hart (p. 71). Een leerkracht die dit leest zal tot zichzelf moeten inkeren. Je vraagt je af: ken ik Christus? Hoe bereid ik mijn lessen voor? Hoe bereid ik mijn hart voor? Kunnen kinderen aan mij merken hoe goed het is om de Heere te dienen?

Het is één van de grootste verzoekingen in onze tijd dat de leraar zich voegt in het dualisme en in twee werelden leeft (p. 85). Hoe is dat bij mij, bij ons?

Liefde zoekt zichzelf niet, maar geeft zichzelf. Het is het diepe besef dat de leerlingen er niet voor ons zijn om ons aan een baan te helpen, maar dat wij er voor hen zijn (p. 91). De auteur stelt dit in het licht van dienstbaarheid, nederigheid en zelfverloochening. En hoe staat het daarmee bij ons?

Hier is het van belang dat we ook het geestelijke karakter van deze strijd onderkennen, opdat we met des te meer bewustheid in deze worsteling staan (p. 105). Hebben wij dat geestelijke karakter van de strijd om onze kinderen altijd voor ogen? Of laten we ze wel heel makkelijk meegaan met de geest van de tijd?

• In het laatste hoofdstuk merkt de schrijver terecht op dat er iets overgedragen moet worden en dat we niet alleen aan kunnen sluiten bij de wensen van de leerling. Het is zo belangrijk dat de man of vrouw voor de klas dan ook duidelijk weet wat werkelijk belangrijk is om over te dragen!

En, om niet meer te noemen, het trof mij dat bij een vakgebied als wiskunde zoveel mooie dingen te ontdekken zijn; zoveel verbanden en getalsverhoudingen (ook bijv. in de muziek) die iets vertellen van God als de grote Schepper aller dingen. De schrijver is erin geslaagd om heel concreet te worden in het tekenen van de christelijke leraar voor de klas. Een klas vol leerlingen die gevormd dienen te worden naar het beeld van Christus. Opdat God de eer zal krijgen.

Vragen

Hoewel het boek een goede spiegel blijkt te zijn, blijf ik toch ook met een heel aantal vragen zitten.

Van Vlastuin schrijft dat de 'duiding van de werkelijkheid vanuit het verleden, maar ook vanuit de toekomstige herschepping, het drama van de zonde veronderstelt' (p. 171). Hij haalt hierbij een boek aan van W. Huttinga. Deze schrijft dat er in het spreken over de mens als schepsel te weinig aandacht is voor de zondeval. Eerlijk gezegd vraag ik me af of dit ook niet het geval is met dit essay. De auteur schrijft 'op de toonhoogte van het geloof' en 'denkt vanuit Christus', maar is er daardoor niet te weinig aandacht voor de realiteit van de zondeval en de gebroken wereld?

De doodstaat van de mens is geen lijdelijke, maar een actieve, vijandige doodstaat. Wij en onze leerlingen liggen van nature in deze doodstaat. Wat een ontzaglijke realiteit! En als deze zwarte achtergrond meer getekend zou zijn, zouden dan de heldere kleuren van Gods opzoekende liefde en trouw in Christus niet helderder zijn gaan schitteren? Eén voorbeeld hierbij. In hoofdstuk 2 wordt de leraar getekend als priester voor de klas. En daar worden echt waardevolle dingen bij gezegd! Ik lees echter niet over het gebed om bekering van kinderen, terwijl wel geschreven wordt over het gebed om volharding in het geloof. Is dat de consequentie van het 'hanteren van de taal van het geloof'?

Subjectivering en relativering

De schrijver is (terecht!) bang voor subjectivering. Dit leidt namelijk tot relativering, leder gezag staat dan ter discussie, zo schrijft hij op p. 14. Maar relativeert hij zelf niet al te veel als hij in paragraaf 1.8 schrijft over de katholieke Christus? We zouden daardoor zomaar kunnen gaan denken dat iedereen een stukje van de waar- heid heeft en dat het niet zoveel uitmaakt bij welke denominatie we aansluiten. Ik besef terdege dat onnodig optrekken van kerkmuren onvruchtbaar is. Tegelijkertijd is nodig dat we onze (kerkgeschiedenis kennen en verschillen die de kern raken (bijv. wedergeboorte) niet onder tafel schuiven. Kortom, laten we niet zeggen: 'Ik ben van Kuyper, van Kersten, o f van Kohlbrugge', maar laten we zeggen:'Kuyper, Kersten en Kohlbrugge zijn van de ene kerk'. Deze manier van denken zou maar zo kunnen leiden tot het omarmen van de veronderstelde wedergeboorte.

Toe-eigening en wedergeboorte

In hoofdstuk 3 komt het woordje 'toe-eigening' veel terug. Opnieuw moeten we opmerken dat hierover Bijbelse noties worden benoemd. Van Vlastuin schrijft op blz. 114: Denkend vanuit het object-subjectschema moeten we pedagogisch steeds het voorbehoud van de subjectieve wedergeboorte maken. Als we de denkrichting omdraaien, vragen we niet naar de mogelijkheden van de al dan niet wedergeboren leerling, maar naar de mogelijkheden van de levende Christus. De vraag is dan niet meer wat een dode zondaar met de levende Christus kan, maar wat de levende Christus met de dode zondaar kan. Hoe kan Hij het christelijk onderwijs gebruiken om het hart, hoofd en handen van onze jongeren te vormen?

Deze paragraaf doorlezend in de context van het hele boek bekruipen mij twee vragen. Allereerst: wat betekent bovenstaande voor het aanspreken van de leerling in de klas? Enerzijds zou het kunnen leiden tot lijdelijkheid: 'Ik moet wachten tot Christus Zijn werk in mij volbrengt.' Heel duidelijk wordt dat de auteur dat zeker niet op het oog heeft. Een reëel gevaar blijft het wel.

Anderzijds kan het leiden tot een soort automatisme of activisme: 'Wij lezen Gods Woord in de klas, het is het spreken van Hem Zelf (p. 113). En nu ik Hem persoonlijk heb horen spreken door Zijn Woord ben ik ook het eigendom van Hem.' Gaan we daardoor het onderscheid tussen in- en uitwendige roeping niet vermengen? Nee, deze zijn niet te scheiden van elkaar, maar wel duidelijk onderscheiden. De Dordtse Leerregels spreken daar ook duidelijk over in hoofdstuk 3-4, paragraaf 9 t/m 11.

Of om het op een andere manier te zeggen: de schrijver zegt dat we de jongeren één ding moeten vertellen, namelijk wat de levende Christus met een dode zondaar kan. Dan hoeven we niet het voorbehoud van subjectieve wedergeboorte te maken. In mijn optiek moeten wij de jongeren twee dingen vertellen: wat de levende Christus met een dode zondaar kan én in welke weg de Heere dat doet, namelijk in de weg van de waarachtige bekering (HC Zondag 33). Wedergeboorte zal wel degelijk genoemd moeten worden als voorbehoud. Zegt de Heere Jezus het niet Zelf in Johannes 3:3: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien? Wordt hier door Hem Zelf niet duidelijk het voorbehoud van subjectieve wedergeboorte gemaakt?

Een andere vraag is: in hoeverre functioneert hier het eerste stuk uit de Heidelbergse Catechismus? Ik lees wel over de ontdekking van het hart: bijv. trots in hun binnenste, (...) een hart waar onreinheid spontaan uit opwelt, maar weinig over de verkiezing en de (kleinste) vruchten hiervan in het hart (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.; DL hoofdstuk 1, paragraaf 12). Hoe werkt de Heilige Geest dit nu uit in het hart? En wat zijn daarbij ook de eerste vruchten? Een leraar zal toch ook moeten vertellen hoe dat in een ziel beleefd wordt? Of is dat niet nodig?

Afsluiting

Dr. Van Vlastuin heeft een boek geschreven van hoog niveau. Uit de bibliografie blijkt dat de hoogleraar een zeer belezen iemand is. Het niveau van het boek is erg hoog en soms schrijft Van Vlastuin erg filosofisch-wetenschappelijk. Ditzelfde geldt ook voor de verwerkingsvragen. Deze zouden meer concreet of met makkelijker woorden moeten worden beschreven om er écht over in gesprek te gaan met elkaar.

De verwerkingsvragen zijn confronterend en reflecterend van aard en vragen om een persoonlijk antwoord. Het lezen van dit boek dwingt je in de spiegel te kijken. Ook geeft het een aanzet tot doordenken van het christelijk onderwijs. Wie ben jij als leraar voor de klas? Wat geef jij mee aan de kinderen? Hoe vorm jij ze? En wat zien of merken de kinderen aan jou als leerkracht? Zien zij dan iets terug van het beeld van Christus? En plaats ik alle lessen in het licht van Gods Koninkrijk? Het is niet erg als dit boek deze uitwerking heeft dat je je dan als leerkracht onbekwaam voelt om nog één moment voor de klas te staan. En onbereikbaar acht wat er 'op de toonhoogte van het geloof' geschreven wordt. Dan zal deze bede gevonden worden: "O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk".

Toch roept het lezen van dit boek ook tal van vragen bij me op, zoals hierboven beschreven. Met name de plaats van de wedergeboorte en de weg van waarachtige bekering komen mijns inziens te weinig tot uitdrukking. En dat laatste leidt voor mij uiteindelijk tot de laatste vraag: is het reformatorisch onderwijs écht geholpen met dit essay?

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 2021

Criterium | 32 Pagina's

Voor hart en hoofd

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 2021

Criterium | 32 Pagina's