Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In het voetspoor van De Liefde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In het voetspoor van De Liefde

Kors Holleman (1828-1880), evangelist en kerkplanter

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter inleiding

In 1855 nam Jan de Liefde (1814-1869), toentertijd als evangelist te Amsterdam werkzaam, het initiatief tot de oprichting van Tot Heil des Volks. Met deze vereniging beschikte hij over een instrument ter vergroting van de actieradius en de schaal van zijn werk dat bestond uit enerzijds de verkondiging van de liefde van Jezus Christus voor alle mensen 1 en anderzijds de bestrijding van de armoede van de bewoners van de sloppenwijken en hun verheffing tot een menswaardig bestaan. Dankzij Tot Heil des Volks werd buiten Amsterdam in diverse plaatsen gestalte gegeven aan de verwerkelijking van De Liefde’s idealen. Ook ‘vermenigvuldigde’ De Liefde ‘zich’ door een aantal jonge mannen tot evangelist op te leiden aan zijn Amsterdamse ‘seminarie’ Bethanië. Eén van hen was Kors Holleman. Zijn activiteiten, in het bijzonder te Leeuwarden, vormen het thema van dit artikel.

Leven en werk van Holleman in vogelvlucht

Kors Holleman werd op 29 juni 1828 te Houtrijk bij Haarlem geboren. 2 Hij, aanvankelijk als bakkersknecht werkzaam, genoot te Amsterdam een gedegen theologische opleiding op De Liefde’s evangelistenopleiding Bethanië.

Na eerder in de Haarlemmermeer tezamen met een andere leerling van De Liefde, de Duitser Friedrich Wilhelm Menkhoff (1826- 1895), 3 onder de in de ogen van De Liefde zedelijk verwilderde en a-godsdienstige polderarbeiders gewerkt te hebben, was Holleman als evangelist in diverse plaatsen actief. 4 Als zodanig richtte hij in 1855 de Leeuwarder afdeling van Tot Heil des Volks op. 5

Tot Heil des Volks te Leeuwarden deed met succes het verzoek aan het landelijk bestuur om Holleman in de Friese hoofdstad te stationeren. In 1856 ging hij daar voortvarend aan de slag. 6 Hij trad op 4 april op in de ‘Groote Zaal van den Heer G.A. de Koe in het Zaailand’. Bij die gelegenheid informeerde hij zijn gehoor over het ontstaan en het doel van Tot Heil des Volks, gaf hij uitleg over Johannes 3:14-15 en presenteerde hij zichzelf als een geroepene tot ‘de verkondiging des Evangelies tot heil van zondaren’. 7 Hij evangeliseerde in openbare bijeenkomsten, aanvankelijk in een ‘onaangenaam lokaal’. Op 25 oktober 1857 beleefde hij, dankzij het genereuze gebaar van aardappelhandelaar Abraham Jacob Swart (1789-1865) die tegen een lage huur een optrek boven zijn pakhuis op de Vijversburen ter beschikking stelde, het genoegen met ‘eene feestrede’ ‘het nieuwe gebouw bestemd tot de prediking des Evangeliums’ – in de volksmond bekend als het ‘Aardappelkerkje’ – te kunnen openen. 8 Hij zette zondagschoolwerk op, stichtte een breischool en een volksbibliotheek 9 en wist een kring van sympathisanten, gelovigen ‘die het Evangelie in zijne regte beteekenis hadden gevat, en dit ook versierden met hunne daden’, 10 om zich heen te verzamelen. Die wilden hem, ‘onze geliefde broeder’, 11 graag aan Leeuwarden binden. Het beleid van de landelijke vereniging stond dat niet toe. Holleman trad uit dienst 12 en was vanaf november 1858 als ‘Leeraar’ [= predikant] bij de door hem naar het voorbeeld van De Liefde 13 gestichte ‘Vrije Evangelische Gemeente’ werkzaam. 14 Eveneens in navolging van zijn leermeester richtte hij in zijn woning in het Droevendal (wijk E, nr. 247) een opleidingsschool voor evangelisten in, Klein Bethanië genaamd. 15 Ook zette hij zich in voor de ‘Evangelie-Verkondiging’ elders in Friesland, vaak op particuliere adressen. 16 In 1874 beëindigde hij zijn werkzaamheden te Leeuwarden. 17 Met zijn vrouw vestigde hij zich in 1875 te Zwolle. 18 Hij overleed op 31 maart 1880.

Beschouwd als een ongewenste infiltrant

De door Holleman in 1856 te Leeuwarden ontplooide activiteiten waren niet onopgemerkt gebleven bij de hervormde gemeente. 19 De opening van een ‘godsdienstige school’ door Tot Heil des Volks en haar pogingen kinderen ‘afkeerig’ te maken van het reguliere godsdienstonderwijs in de gemeente wekten de ergernis op van de commissie voor het toezicht op het godsdienstig onderwijs die namens de kerkenraad belast was met de organisatie van het catechetisch onderwijs en optrad als de ‘werkgever’ van de catechiseermeesters. De commissie besloot een onderzoek in te stellen naar de legitimiteit van het onderwijs van de ‘Zondagschool tot heil des volks’. Dat leidde tot de conclusie dat de vereniging met haar activiteiten binnen de grenzen van de wet bleef en ‘voorhands’ optreden daartegen niet mogelijk was, ‘Vermits door hen, die de gezegde School besturen, verklaard was, dat aldaar geen eigenlijk gezegd onderwijs gegeven, maar alleen uit den Bijbel voorgelezen werd’. De uitkomst resulteerde in het voornemen Tot Heil des Volks de loef af te steken met een eigen evangelist om zo de concurrentie aan te gaan met de infiltrant.

Onder verwijzing naar het optreden van de ‘Vereeniging’ die erop uit was kinderen en volwassenen voor zich te winnen ‘en hare beginselen en denkwijze hun in te planten’ en er bovendien niet tegen opzag ‘de personen en werkzaamheden van hen, aan wie de openbare prediking en onderwijzing in de gemeente is opgedragen’ in een kwaad daglicht te stellen door te beweren dat zij ‘geheel van de waarheid’ waren afgeweken, adviseerde de commissie van toezicht de bijzondere kerkenraad de Leeuwarder ‘geëxamineerd godsdienstonderwijzer’ Klaas van Belkum (1811-1886) 20 in dienst te nemen met de opdracht om ‘godsdienstig onderwijs, bijzonder aan kinderen en verwaarloosde menschen’ te geven. Op 25 november 1856 kwam de benoeming af.

Vijandig bejegend

Holleman werd beschouwd als een indringer. Dat hij niet welkom was, heeft hij zelf beschreven in zijn verslag over de aanvang van zijn werk te Leeuwarden. 21 Hij rept van tegenwerking vanuit de hervormde gemeente en vanuit verenigingen door ‘Stadsschoolmeesters’ en ‘Cathechiseermeesters’. De eerstgenoemden dreigden kinderen die deelnamen aan Hollemans activiteiten van school te sturen; de laatstgenoemden kondigden aan de diaconie te adviseren de bedeling te beëindigen van ouders die hun kinderen bij Holleman op de zondagsschool deden. 22

In het relaas van zijn ‘ontvangst’ erkent Holleman dat te Leeuwarden diverse verenigingen zich met grote inzet toelegden op ‘de zedelijke volmaking des volks’. Vanuit dat oogpunt heeft hij begrip voor het verzet tegen zijn werk. Hij rechtvaardigt zijn optreden evenwel door te benadrukken dat men bij alle toewijding niet tot de kern doordrong. Hem ging het er ten diepste om de mensen tot ‘Jezus, de Groote Waarheid’ te brengen en hun het evangelie van de verzoening voor te houden.

Bij herhaling benadrukt Holleman hoezeer de bevolking van Leeuwarden niettegenstaande de aanwezige godsdienstigheid ‘zeer diep verzonken was in geestelijken dood’ en hoezeer zijn pogingen ‘tot redding van zondaren’ bittere noodzaak waren:

Het Evangelie in zijn ernst en liefelijkheid werd er schier zelden vernomen. Aan den eenen kant werd de deur der genade, (indien wij dit nog zoo noemen mogen), zoo wijd open gezet, dat de zondaar zonder kennis aan zich zelven, als een onwaardig schepsel en openbaar opstandeling tegen zijnen God, zonder kennis van Christus, zoo als Hij zich in de Schriften openbaart, met zijnen last van zonden en ongeregtigheden, maar tevens met eenen ganschen schat van verdienstelijke werken, huppelend den hemel kan binnen treden. Aan den anderen kant werd de genadepoort zoo zeer vernaauwd, dat zij geheel de gedaante en ruimte miste, welke de Heer daaraan heeft gelieven te geven. 23

Beide richtingen hadden volgens Holleman het karakter van ‘eene schadelijke woekerplant’ die zich in allerlei vertakkingen uitbreidt. Bij de eerste heeft hij het oog op de in de hervormde gemeente dominante geloofsrichting; 24 bij de tweede denkt hij aan bevindelijke gelovigen, die oude schrijvers als Wilhelmus à Brakel (1635-1711) koesteren. 25

Het feit dat Holleman zich geroepen voelde het ‘volle’ evangelie aan alle Leeuwardenaren zonder onderscheid te brengen, brak hem op. Hij evangeliseerde ook onder rooms-katholieken en joden. Had hij zich tot hen beperkt, dan zou hij bij zijn komst te Leeuwarden van de zijde van de hervormde gemeente geen of althans minder weerstand hebben ondervonden, zoals blijkt uit wat bekend is over de werkzaamheden van Hermannus Driesman (geb. 1823), 26 een andere evangelist die in dezelfde periode, waarin Holleman zijn arbeid begon, in de Friese hoofdstad werkzaam was. Driesman was in dienst van de Evangelische Maatschappij. 27 Conform haar doelstelling richtte hij, aangesteld per 1 maart 1855, zijn activiteiten uitsluitend op de ‘Roomschen’ en gemengd gehuwden. Bovendien verrichtte hij zijn werk ‘niet buiten het toezigt’ van de hervormde commissie voor het godsdienstonderwijs om. 28 Holleman schoot ook onder de hervormde ‘duiven’. Daar was men niet van gediend.

Een kerk in verval

Voor Holleman was de Nederlandse Hervormde Kerk een kerkgenootschap in verval. Illustratief voor het oordeel van hem en zijn Leeuwarder sympathisanten over de vaderlandse kerk is de inhoud van de brief, gedateerd 18 november 1857, van een van hen aan het lokale kerkbestuur. De tekst ervan is met als titel ‘Een brief van scheiding’ opgenomen in het Volksmagazijn. 29 De naam van de schrijver ontbreekt. Het origineel is evenwel in het archief van de hervormde gemeente bewaard gebleven. 30 Daaruit blijkt dat de brief Johannes Plet, Wzn (geb. 15-12-1816), volgens het bevolkingsregister timmerman en later koopman van beroep, 31 als auteur had. Naar mag worden aangenomen, had het schrijven de volle instemming van Holleman. Wellicht is de tekst ervan zelfs door hem ingefluisterd.

Plet beargumenteerde zijn verzoek aan de kerkenraad om hem als lidmaat van de gemeente te schrappen aan de hand van een schets van het verval van de Nederlandse Hervormde Kerk: de meerderheid van de hoogleraren en de predikanten wijken af van de rechte leer. Zij houden de Bijbel niet voor het Woord van God, maar huldigen het standpunt dat ‘het Woord Gods slechts hier en daar in den Bijbel verspreid is’. Zij ontkennen dat Jezus Christus ‘waarachtig God’ is en beschouwen hem slechts als ‘een schepsel of hoogstens een hoog verheven hemelling’, een voorbeeld voor ‘ons’, ‘terwijl Zijn lijden en sterven aan het kruis alleen tot bekrachtiging van zijne leer of tot onze besturing in wederwaardigheden gestrekt’ zou hebben. Daarenboven tornen zij aan de leer van de Drie-eenheid door de Heilige Geest slechts de status van ‘eene van God uitgegane zedelijke kracht of werking’ toe te kennen.

Plet benadrukte zich ingezet te hebben voor kerkherstel, maar alle vertrouwen te hebben verloren in een duurzame totstandkoming daarvan, te meer gezien de oorzaak van het ‘bederf’ van de kerk, het feit dat ‘zij van hare wording af tot nu toe, zich steeds gelaafd heeft aan de bronnen van den Staat en zich onder zijne bescherming heeft gesteld’. 32

De bijzondere kerkenraad behandelde Plets brief in zijn vergadering van 22 december 1857 en koos voor een administratieve afhandeling. Conform het synodale voorschrift werd besloten ‘deszelfs [Plets] naam niet te royeren, maar achter dien naam in het Lidmatenboek aan te teekenen, dat genoemde persoon zich vrijwillig heeft afgescheiden en hiervan zoowel aan het College van Diakenen als aan dat van Kerkvoogden kennis te geven’. 33 Aldus is geschied. 34

Holleman was een gedreven evangelist. Hij en zijn medestanders achtten herstel van de Hervormde Kerk door inwendige zending uitgesloten en kozen voor de vorming van een nieuwe geloofsgemeenschap. Van Belkum als de ‘contra-evangelist’ daarentegen zette zich met hart en ziel in voor de inwendige zending. 35 Al met al ontstond er ‘druk verkeer’ in de sloppenwijken. Holleman, Van Belkum en de evangelist van de Evangelische Maatschappij dongen om de gunst van de bewoners.

Evangelist versus evangelist

Het lijdt geen twijfel dat Holleman en van Belkum elkaar in Leeuwarden wel eens tegen het lijf gelopen zijn. Als er al van contact sprake was, dan zal dat niet bepaald hartelijk geweest zijn, ook al hadden zij veel gemeen. Beiden waren zij mannen met singuliere gaven. Beiden hadden zij een ‘aangeboren’ aanleg voor de evangelieverkondiging en waren zij theologisch goed onderlegd zonder een academische opleiding gevolgd te hebben. Als evangelisten hadden zij hetzelfde werkterrein en streefden zij hetzelfde doel na, de herkerstening van de van het geloof vervreemde protestanten en de bekering van rooms-katholieken. Daartoe ondernamen zij hetzelfde soort activiteiten, huisbezoek, catechisatie, het opzetten van breischolen en de verzorging van stichtelijke bijbeluitleg voor wie om welke reden dan ook de reguliere kerkdiensten niet bezochten. Desalniettemin werkten zij naast elkaar en schuwden zij de confrontatie niet. Holleman haalde naar Van Belkum uit. Zonder diens naam te noemen hekelde hij de hervormde kerkenraad die in 1856 de aanstelling goedkeurde van een ‘catechiseermeester’ die het plaatsvervangend offer van Jezus Christus loochende en het geloof ‘dat Christus door Zijnen dood Gods toorn van de zondige wereld heeft afgewend’ als een middeleeuwse idee beschouwde. 36

Van Belkum zocht in 1859 publiekelijk de confrontatie met Holleman in een niet meer beschikbaar vlugschrift. 37 De aanleiding was diens geschrift over de uitdrijving van de duivel uit een vrouw te Wirdum, getiteld Gods Geest getuigt van [met?] onzen geest dat wij kinderen Gods zijn. Uitwerping van eenen duivel in den naam van den Heere Jezus Christus, te Wirdum, in het jaar 1858, een waarachtig verhaal. 38 Ook dit boekje 39 is niet meer beschikbaar. Wat erin stond, is evenwel nog bekend, omdat het een overdruk is van het artikel ‘Gods Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn’, verschenen in het Volksmagazijn. 40

Het artikel bestaat voor het grootste gedeelte uit de tekst van een brief van 5 januari 1859, waarin een jonge Wirdumer vrouw, S[ietske Annes] Albertsma geheten, verhaalt over haar bekering tot Jezus. Vanaf haar jeugd tot haar vierentwintigste jaar was zij ‘volleerd in de boosheid der godslastering en zorgeloosheid omtrent de eeuwigheid’ en zocht zij geen ander gezelschap dan dat ‘bij sterken drank en kaarten den satan diende’. Toen begon de Heer haar te kastijden om haar ‘te redden van het verderf’. Zij leed onder ‘zware benaauwdheden en bloedbrakingen’ en was zichtbaar ‘van den duivel bezeten’. Nadat zij eens Jezus’ stem had gehoord die zei: ‘Kom tot Mij’, probeerde satan haar in zijn greep te houden. Zestien maanden lang was zij was suïcidaal en vaak zo woest dat zij door vier mannen in bedwang gehouden moest worden. Bovendien was zij bij haar dagelijkse aanvallen enkele uren buiten bewustzijn. Dankzij een sympathisant van Holleman kwam zij met de evangelist in aanraking. Die stelde de juiste diagnose: ‘een booze geest’ beheerst haar. Door vasten, gebed en gezang (Matteüs 17:21) werd tijdens een aantal sessies van ‘Hollemanianen’, vijf mannen en een vrouw, de strijd met de boze geest aangebonden. Op 24 december 1858 bleef de dagelijkse aanval van de boze uit. Zo kon de vrouw ‘als een naar ziel en ligchaam verlost kind Gods’ het kerstfeest vieren. 41

Voor Holleman leverde de geschiedenis van de vrouw het bewijs dat wonderen à la Marcus 16:17-18 nog kunnen plaatsvinden en ‘het algemeen heerschende denkbeeld dat de tijd der wonderen voor goed verstreken is’, ongefundeerd is. Wat Van Belkum inbracht tegen Hollemans ‘waarachtige’ geschiedenis is niet meer achterhaalbaar, evenmin wat Jacob Witmond (1832-1899), 42 een vriend van Holleman, ter verdediging van zijn kompaan tegen Van Belkum aanvoerde en wat Van Belkum op zijn beurt daarop weer repliceerde. 43 Zeker is dat Van Belkum geen waarde hechtte aan het soort door Holleman gepropageerde wonderen.

Hollemans evangelisatiewerk leidde tot het ontstaan van een nieuwe kerkelijke gemeente te Leeuwarden. De ‘kerkplanting’ was een onvermijdelijk gevolg van de door Holleman aangehangen geloofsovertuiging. Zijn doel reikte verder dan de herkerstening van de gedoopte heidenen. Hij wilde hen het zuivere evangelie voorhouden dat van geen kansel te Leeuwarden verkondigd werd. Zoals bleek, distantieerde hij zich van enerzijds de bevindelijke gelovigen die tobben over de vraag of zij wel wedergeboren zijn en anderzijds van die christenen die menen dat wie goed doet en Jezus tot voorbeeld neemt, met een gerust hart kan sterven. Voor Holleman is de belijdenis dat God in zijn Zoon een redder schonk en Hij alleen door zijn plaatsvervangend offer in staat is de verdorven zondaar te redden, de kern van het evangelie. Door de stichting van een nieuwe gemeente creëerde hij de ruimte voor de prediking van dat evangelie. De gemeente anno 1858 bestaat nog steeds als een zichtbaar ‘monument’ van zijn werk te Leeuwarden. Zichtbare sporen van de evangelisatie-arbeid Van Hollemans’ ‘rivaal’ Van Belkum ontbreken. Hij leeft voort als auteur in bibliotheekcatalogi, te Leeuwarden en daarbuiten.

In rustiger vaarwater

Geleidelijk aan werd Hollemans aanwezigheid in Leeuwarden door de andere protestantse voorgangers als een feit geaccepteerd. Hij blies zijn partij mee in de stad en profileerde zich als een orthodox predikant die zich het lot van geloofsgenoten, zelfs in het buitenland, aantrok, die zich betrokken voelde bij de landelijke politiek en wars was van zedeloos vertier en drankmisbruik. In maart 1863 nodigde hij door een advertentie in de Leeuwarder Courant de vrouwelijke inwoners van de stad uit te zijnen huize een ‘Adres’ aan de koningin Isabella II (1830-1904) van Spanje te ondertekenen om de ‘invrijheidstelling der gevangen geloofsgenoten in Spanje’ te bewerken. 44 Medio 1863 belegde hij in het gebouw van de Vrije Evangelische Gemeente op de Vijversburen een ‘Dank- en bedestond voor de vrijverklaring der slaven in de Ned. West-Indische bezittingen’. 45 In 1867 sprak hij tezamen met de hervormde godsdienstonderwijzer H.G. Grosjean (1822-1900) op een openbare vergadering van de afdeling Leeuwarden van de Neder-landsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank. 46 Met onder anderen de Lutherse predikant Karel Scharten (1836-1909) en de hervormde, orthodoxe dominee Joannes Romenij (1828-1920) was hij in 1869 een van de sprekers die tijdens de kermis ‘in het belang van Leeuwardens Jongelingschap’ optraden. 47

Hollemans ‘Nachwuchs’ en theologische erfgenaam Jacob de Hart Evenals De Liefde maakte Holleman school. Enkele van zijn leerlingen, A. Berlijn, F.J. van Meerloo en A. De Raadt, traden als evangelist in dienst van landelijk Tot Heil des Volks. 48 Van Meerloo werd naderhand te Amsterdam voorganger van de baptistengemeente, een ambt dat ook na succesvolle evangelisatie-arbeid bekleed werd door J. Horn te Sneek 49 en J. de Hart te Hengelo (Ov.), terwijl D. Gilde in Zuidveen bij Steenwijk een Vrije Evangelische Gemeente stichtte. 50

Holleman heeft weinig geschreven woorden nagelaten. 51 Van hem zijn geen gedrukte preken of stichtelijke boeken bekend. Van zijn leerling De Hart zijn daarentegen een viertal geschriften overgeleverd waarin hij zich manifesteert als een getrouw theologisch erfgenaam van Holleman. Na de Hart voorgesteld te hebben, geef ik een impressie van de publicaties.

Jacob de Hart (1847-1912) 52 , op 25 juni 1847 te Enkhuizen geboren, werd tot evangelist opgeleid op Klein Bethanië te Leeuwarden. 53 Naar verluidt, zou hij op 18 april 1869 door Holleman gedoopt zijn in het doopbassin dat zich in diens huis bevond. Aan het einde van 1869 vestigde De Hart zich in Hengelo (Ov.) waar in 1879 een baptistengemeente werd gesticht. In 1890 verbond hij zich als voorganger aan de gemeente te Sneek. Vandaar vertrok hij in 1896 naar Paterson, ny. Na terugkeer uit de usa aanvaardde hij in 1901 opnieuw het ambt van ‘Evangeliedienaar’ te Hengelo waar hij op 22 juli 1912 overleed.

In De rechtvaardigmaking des zondaars uit 1887 54 deelt De Hart in het ‘Woord vooraf’ mee dat hij reeds als jonge man, op zoek naar ‘een waren grond tot vrede’, inzag dat die alleen door Jezus Christus geschonken wordt, ‘omdat Hij de pers alleen had getreden’. Later werd ‘het verlossingswerk van Christus’ ook voor zijn verstand ‘meer helder’. Steeds was ‘Christus in hetgeen hij voor ons deed’ de grond van zijn hoop. In de zeventien jaar dat hij als prediker optrad kwam daarin geen verandering. In het geschrift verantwoordt hij zijn overtuiging aan de hand van de Bijbel. Hij benadrukt dat de rechtvaardigmaking van God uitgaat zonder enige verdienste van de mens en God de schuldige zondaar ontheft van schuld en straf op grond van het werk van Christus in zijn plaats geschied. Daaraan voegt hij toe dat het geloof in Christus pas echt geloof is als het vruchten voortbrengt. Hij verhaalt in dat verband over een gesprek dat hij ooit voerde met een pastoor. Geconfronteerd met Paulus’ ‘Romeiner brief’, maakte ‘de vasal van Rome’ zich ‘benauwd’ uit de voeten. Een ‘Neo-Kohlbruggiaan’ 55 met wie hij discussieerde, ‘een goddelooze huichelaar’, verwijt hij ‘dood geloof’, omdat hij wel ‘een’ stoel’ voor Paulus heeft, maar niet voor Jakobus (vgl. Jakobus 2:17).

Hoezeer voor De Hart het ware geloof een levend geloof is, blijkt uit het boekje Geloof, Hoop en Liefde. Eene allegorie uit 1895. 56 Daarin beschrijft hij de kerkgeschiedenis als het relaas van de lotgevallen van drie jonge mannen, genaamd Geloof, Hoop en Liefde (vgl. 1 Korintiërs 13:13), dienaren van koning Jezus Christus. Zij kunnen ‘alléén fier zijn, wanneer zij zich vrij kunnen bewegen’ (p. 27). In de apostolische tijd en in de eeuw der Hervorming hadden zij die ruimte. Daarbuiten waren zij gekneveld door Rome, formalisme, de Verlichting en het Modernisme. Het laatste woord is echter aan hen, de herauten van het evangelie van de ‘Kwijtschelding’. De Hart eindigt met:

Geliefde lezer, sta den Woordvoerder van dien Koning niet tegen, opdat Hij [de Heilige Geest] geloof, hoop en liefde in uw hart werke, waarvan de liefde de meeste is, opdat gij in deze bewegelijke dagen vast moogt staan op den bodem der H. Schrift, den Heere verwachtende, die alles aan zich zal onderwerpen ... (p. 60)

Eerder al, in 1881, had De Hart de betekenis van Jezus Christus’ menswording – God heeft zijn zoon mens doen worden om de wereld met zich te verzoenen – narratief verwoord in Catharina en haar grootvader op het kerstfeest. 57 De kennis die Catharina op de zondagsschool opdeed van een orthodox man met een ‘blijmoedig geloof in den Heere Jezus’ – ‘een wolf, die zijne schapen ging verstrooien’, volgens de plaatselijke predikant (p. 14) –, had zo’n gunstige invloed op haar grootvader dat die als een overtuigd gelovige stierf. Het proces van ommekeer bij de grootvader wordt als volgt beschreven:

Zijn zondeberouw werd steeds grooter, en het kostte hem moeite om te gelooven, dat Jezus de Zoon van God, ook zijn bloed voor hem had willen storten. Eindelijk kregen de beloften des Heeren de overhand, boven de twijfelingen des gemoeds, en de oude murmureerder, met wien bijna geen huis was te houden, ontving vrede en zaligheid door het geloof. Hoe heerlijk! (p. 12)

Als negatief voorbeeld figureert in het verhaal de voormalige huis- houdster van de grootvader die tot die christenen behoorde ‘die zich zelven hebben wijsgemaakt, dat zij door eigen goeddoen wel in de hemel zullen komen’ (p. 14).

In De kreupele Mefiboseth in het paleis van koning David, klaarblijkelijk de tekst van een voor de drukpers bewerkte preek, 58 manifesteert De Hart zich als een opwekkingsprediker. Het verhaal over koning David en Sauls zoon Mefisboseth (2 Samuël 9) schetst hij als een geschiedenis waarin ‘een treffend beeld’ wordt gegeven van ‘de groote zondaarsliefde van Jezus’, van wie David type is (p. 6, 16). Hij spoort zijn lezers aan de liefde van Jezus niet te versmaden, die ‘nu eenmaal een welbehagen [heeft] om de zondige, ellendige, onmachtige, weerspannige, doemschuldige, hopelooze en vreezende nakomelingen van Adam rondom zijne tafel te zien, om die te voeden met genadebrood, te drenken met vreugdewijn en te kleeden met Zijn gewaad’ (p. 19). Hij stelt vast dat Mefiboseth’s lot bij David ‘heerlijk’ was, maar voegt eraan toe dat het overtroffen wordt door ‘wat de gezaligden daar boven hebben’ (p. 23). Die heerlijkheid is er voor allen die zich aan Jezus toevertrouwen, zo laat hij tot slot weten:

Nog is er plaats, de feestzaal is bereid.

Zie, de Eng’len nooden u tot heerlijkheid.

Plaats, plaats, plaats nog plaats! Nog is er plaats voor u. (p. 24)

Voor De Hart was de acceptatie van de ‘klassieke’, orthodoxe verzoeningsleer het criterium voor de aanvaarding van andere christenen als medegelovigen. Slechts wie ‘alleen roemen in het Kruis’ beschouwde hij als zijn ‘broeders en medereizigers naar het Vaderhuis’. Verschil van mening over andere waarheden vormden geen belemmering daarvoor. 59 Blijkens het ‘Woord vooraf’ van Geloof, Hoop en Liefde rekende hij ook hervormde predikanten en een anti-revolutionair Kamerlid tot zijn ‘broeders’. Kerkelijk en maatschappelijk sectarisme was hem vreemd. Ook in dat opzicht was hij wel zeker een volgeling van Holleman, de ‘vader’ van zowel vrij-evangelischen als baptisten. Die was op zijn beurt schatplichtig aan De Liefde, zijn leermeester, die de vrijheid van kerk en kerkelijke dogma’s hoog in het vaandel had.


1 Zie over De Liefde O.W. Dubois en K. de Jong, Aan de minste van Mijn broeders. Het werk van ‘Tot Heil des Volks’ 1855-2005, Amsterdam 2005, 31-52.

2 Zie over hem G.A. Wumkes, De opkomst en vestiging van het baptisme in Nederland, Sneek 1912, 107-110, 194-199, 212; J. van Dam, Geschiedenis van het baptisme in Nederland, Bosch en Duin 1979, 42-45, 61-63, 76-77; G.J. Mink, Op het tweede plan. Evangelisten in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw, Leiden 1995, 22-23, 150-162, 238; C. Dekker, Gereformeerd en Evangelisch. Ontstaan en geschiedenis van de Buddinggemeente te Goes en haar plaats in het Nederlandse protestantisme in de periode 1839-1881, Kampen 1992, 341, 344- 345, 347-348, 380, 429, 467, 510-511, 513; Dubois en De Jong, Minste van Mijn broeders, 54-56, 71-73.

3 Zie over hem, later een prominent lid van de apostolische beweging en als ‘apostel’ in Duitsland werk-zaam, B. Brand, Nieuw licht op oude wegen. De wegen die de apostolische beweging volgde vanaf de oorsprong (circa 1830) tot Het Apostolisch Genootschap anno 2011, Delft 2013, 141-142.

4 Het evangelisatiewerk van Holleman is beschreven in diverse afleveringen van De Liefde’s tijdschrift Volksmagazijn voor burger en boer [=Volksmagazijn] binnen het kader van de verslaglegging over de evangelisatie van Tot Heil des Volks. Zie 3 (1854), 188-228, 380-382 (een verslag door ‘B.’ [= Hijman Bremer?, een leerling van De Liefde] over een preek van Holleman over Matteüs 22:1-14); 4 (1855), 175, 93-95, 285-288, 314-318, 345-349.

5 Zie Dubois en De Jong, Aan de minste van Mijn broeders, 31-52.

6 Zie Hollemans verslaglegging in Volksmagazijn, 5 (1856), 374-379; Tweede Serie [=ts] 1 (1856-1857), 157-167, 499-509.

7 Zie de advertentie in de Leeuwarder Courant (=LC) van 8-4-1856 en het korte verslag van de bijeenkomst in de krant van 10-4-1856.

8 Zie Wumkes, Baptisme, 194-195. De ingebruikneming van het gebouw is beschreven in Volksmagazijn, ts 2 (1857-1858), 126-128, door Willem Carel Plantenga (1831-1869), een jong gestorven, ongehuwde koopman en een vooraanstaand lid van Tot Heil des Volks te Leeuwarden.

9 Voor het soort activiteiten dat Tot Heil des Volks als haar roeping zag zie Dubois en De Jong, Minste van Mijn broeders, 79-96. In Volksmagazijn, ts 2 (1858), 185-186, deed Holleman een beroep op de lezers om ‘positief Christelijke volkslectuur’ te schenken ten behoeve van ‘eene leesinrigting’.

10 Aldus Holleman in Volksmagazijn, ts 1(1857), 500.

11 Zo betitelde Plantenga hem in het in noot 8 genoemde artikel.

12 Bij de opening van de landelijke vergadering van Tot Heil des Volks, op 27 en 28 aug. 1859 te Leeuwarden gehouden, is hij als ‘predikant’ betrokken bij de opening van de vergadering. Zie het verslag in Volksmagazijn, ts 4 (1859-1860), 86-94, met een verslag over ‘Leeuwarden’ door Plantenga (p. 87-88).

13 Kritiek op de Hervormde Kerk bracht De Liefde in 1856 tot de stichting van een eigen Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam. Zie Dubois en De Jong, Minste van Mijn broeders, 41-43. Voor dit type godsdienstige gemeente zie bijv. Mink, Tweede plan, 43-44.

14 Zo staat hij geregistreerd in het bevolkingsregister 1848-1859 van Leeuwarden na doorhaling van ‘zonder beroep’. Niettemin is ‘N-H’ [Nederlands Hervormd] achter zijn naam gehandhaafd als aanduiding van zijn kerkelijk lidmaatschap. Als datum van vestiging noemt het register 11 febr. 1857. Holleman heeft zich pas na een onderbreking van zijn verblijf – hij keerde terug naar Amsterdam – laten inschrijven. Bij zijn komst in Leeuwarden was hij ongehuwd. Op 2 mei 1859 trouwde hij te Appingedam met Henrica Cornelia Riepma (geb. 18-2-1822). Het bevolkingsregister vermeldt als woonadressen de St. Jacobstraat en de Grachtswal Z. In het bevolkingsregister 1859-1876 luidt zijn beroep ‘Evangelieverkondiger’ en is ‘V.E.’ de aanduiding van ‘zijn’ kerkgenootschap.

15 In de loop van de tijd verbleven daar intern 18 leerlingen. Zie bevolkingsregister 1859-1876. In Volksmagazijn, ts 4 (1859-1860), 353-356, kritiseert Holleman het beleid van de Vereeniging Vrienden der Waarheid om af te zien van evangelisatie in Friesland uit vrees dat ‘de uitwendige eenheid der kerk door evangelisatie in gevaar zouden (sic) komen van verstoord te worden’. Hij wijst erop in zijn woning evangelisten op te leiden en vraagt de lezers om financiële ondersteuning voor het missionaire werk.

16 Zie de advertenties voor bijeenkomsten te Dokkum, Grouw, Harlingen en Sneek in de LC van 30-11 en 7-12-1860, 29-1-1861 en 28-2-1873. Volgens eigen zeggen evangeliseerde hij in 1856 in Harlingen, Franeker en op Ameland.

17 Hij werd opgevolgd door zijn leerling Anne Coolsma (geb. 12-5-1838 te Leeuwarden). Hij, eerder evangelist te Meppel, was voorganger van 1874 tot 1884.

18 De LC van 6, 20 en 30-1871 bevat een aankondiging van de voorgenomen verkoop van de woning aan het Droevendal. Nadien huurde Holleman een woning aan de Grote Kerkstraat. Die werd in 1872 te koop aangeboden. Zie LC 21 en 23-7, en 2-8-1872. Blijkens het bevolkingsregister 1859-1876 is Holleman op 23-4-1875 uitgeschreven.

19 Het archief van de Nederlandse Hervormde Gemeente van Leeuwarden, 1581-1971 bevindt zich in het Historisch Centrum Leeuwarden. Zie voor het onderstaande de Handelingen der commissie van toezigt op het godsdienstig onderwijs (...) (nl-Lwn hcl 1700, Inventarisnr. 360) van 6 okt., 3 en 10 nov., 1 en 8 dec. 1856, 5 en 15 jan. en 6 april 1857, en de Handelingen van de bijzondere kerkenraad (nl-Lwn hcl 1700, Inventarisnr. 18) van 4 en 25 nov. 1856.

20 Zie over hem C. Houtman, ‘Een propagandist van de Hervorming en van de inwendige zending. Klaas van Belkum (1811- 1886)’, houtman-onderzoek. blogspot.nl. Een verkorte versie zal in het voorjaar van 2019 verschijnen in de reeks Reformatorische Stemmen van de Willem de Zwijger Stichting.

21 Zie Volksmagazijn 5 (1856), 376, 378.

22 Voor het repressief optreden van de hervormde diak-onie zie J.J. Kalma, Mensen in en om de Grote Kerk. Beelden uit de Leeuwarder kerkgeschiedenis, Drachten/ Leeuwarden 1987, 183, 197.

23 Zie Volksmagazijn, ts 1 (1856-1857), 499-500.

24 Ten tijde van Hollemans vestiging in Leeuwarden gaf in het hervormde ‘establishment’ de ‘Groninger’ of ‘Evangelische’ richting met als uitgesproken aanhangers de predikanten M. van Staveren (1815-1900) en S.K. Thoden van Velzen (1809-1900) de toon aan. De meeste predikanten waren overigens ‘gewone’, gematigd orthodoxe predikanten. In 1862 deed met de komst van P.H. Hugenholtz jr. (1834-1911) de eerste moderne predikant zijn intrede. Het gezegde laat onverlet dat vele orthodoxe leden van de hervormde gemeente zich in de prediking niet konden vinden en de gemeente leden verloor door de Afscheiding en de stichting van de Vrije Evangelische Gemeente. Zie Kalma, Grote Kerk, 187- 188,192-193, 196-197. Zie voor de ‘Groninger’ richting bijv. K. Van Berkel, Universiteit van het Noorden. Vier eeuwen academisch leven in Groningen, I: De oude universiteit, 1614-1876, Hilversum 2014, 540-556, 602-604.

25 Zie Volksmagazijn 5 (1856), 376.

26 Zie over hem Mink, Tweede plan, 130-139, 233.

27 Zie voor deze vereniging Mink, Tweede plan, 66-70.

28 Over de stationering van Driesman had het bestuur van de Evangelische Maatschappij overleg gevoerd met de Leeuwarder kerkenraad (ds. Thoden van Velzen was lid van het hoofdbestuur). Bepaald was dat de evangelist zijn werk zou verrichten onder verantwoordelijkheid van de commissie van toezicht. Met Driesman werden daarover door de commissie afspraken gemaakt. De evangelist maakte voor zijn onderwijs gebruik van de catechisatiekamer van de Armenkerk, ‘het lokaal der Bijbellezing’ aan de Oosterkade, en van het lokaal zelf voor ‘Voorlezingen over de Kerkelijke geschiedenis’. Driesman beëindigde zijn werkzaamheden per november 1857. Hij werd opgevolgd door Pieter Bruijn (1822-1892), die onder dezelfde voorwaarden als Driesman aan de slag ging. Zie Handelingen van de commissie (n. 18) van 3 sept. 1855, 4 febr. en 1 dec. 1856, en 5 okt. 1857. Met Van Belkum hield hij op de zondagavond ‘Voorlezingen over Bijbelsche en kerkelijke geschiedenis’. Zie Handelingen van 2 jan. 1860. Bruijn was later werkzaam als ‘gewoon’ godsdienstonderwijzer van de hervormde gemeente.

29 ts 2 (1857-1858), 154- 156.

30 nl-Lwn hcl 1700, Inventarisnr. 70, nr. 240.

31 Wumkes, Baptisme, 194, duidt hem aan als ‘kruidenier’ op de Vleeschmarkt. Hij evangeliseerde later te Haulerwijk. Wumkes, 212. Zie ook Van Dam, Baptisme, 44, 62.

32 De laatste opmerking is geheel in de lijn van De Liefde’s visie op de Nederlandse Hervormde Kerk. Zie Dubois en De Jong, Minste van Mijn broeders, 39-40.

33 Zie de Handelingen (n. 18) van 22. dec. 1857.

34 Zie nl-Lwn hcl 1700, Inventarisnr. 215, nrs. 414 en 415.

35 Zie de in noot 20 genoemde publicatie.

36 Volksmagazijn, ts 1 (1856-1857), 165. Van Belkum was de ‘Groninger’-richting toegedaan.

37 Een Vriend der waarheid, De duivel uitgeworpen: door den heer K. Holleman, zich noemende leeraar der Vrije Evangelische Gemeente te Leeuwarden, Leeuwarden 1859.

38 Zie Brinkman’s catalogus (...) 1850-1882, Amsterdam z.j. [1883-1885], 546.

39 Een advertentie van de tweede druk verscheen in de LC van 26 en 29-4 en 3-5-1859.

40 ts 3 (1858-1859), 210- 223.

41 Wat opvalt is dat de tekst van de brief een grote mate van schrijfvaardigheid en geletterdheid vertoont, wat men niet zou verwachten van een ‘kroegloopster’.

42 Witmond werkte van april tot augustus 1857 te Leeuwarden, ter ondersteuning en ter vervanging van Holleman. Zie Volksmagazijn, ts 1 (1856-1857), 157, 504. Zie over hem C. Houtman, ‘Van dissenter tot conformist. Jacob Witmond (1832-1899), een onderbelichte leerling van De Liefde’, Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis 20/1 (2017), 22-31.

43 Witmond beantwoordde Van Belkums aanval op Holleman met het geschrift Hoe men zich een vriend der waarheid kan noemen en een verbreider der leugen zijn: een woord aan den schrijver der brochure: ‘De duivel uitgeworpen enz. bestreden door een vriend der waarheid’, benevens aan al degenen, welke de waarheid liefhebben boven de leugen, Leeuwarden 1859. Zie de advertentie in de LC van 13- 5-1859. Van Belkum diende Witmond van repliek met: Een Vriend der waarheid, Wederwoord en laatste woord, nu aan de heer J. Witmond Cz. Voorafgegaan door eene mededeeling van de Weleerw. Heer G.T. Harders [1798-1872], Pred. te Wirdum, betreffende de veranderde denk- en leefwijze van Sietske Annes Albertsma; uit echte bescheiden in hare ontwikkelingsgang voorgesteld, Leeuwarden 1859. Zie de advertentie in de LC van 25-5-1859. Daarop reageerde Witmond met Liegt niet tegen de waarheid. Een woord van beschuldiging, teregtwijzing en vermaning aan een vriend der waarheid te Leeuwarden en aan G.T. Harders te Wirdum, Amsterdam/ Leeuwarden 1859.

44 De volledige tekst van het adres is in de krant afgedrukt.

45 Zie LC van 30-6-1863.

46 Zie LC van 19-4-1867.

47 Zie LC van 13-7-1869.

48 Dubois en De Jong, Minste van Mijn broeders, 56-64, 73-75.

49 De geschiedenis van de gemeente is beschreven in 125 Jaar Baptisten Gemeente Sneek, Sneek 2005.

50 Zie Van Dam, Baptisme, register s.v.

51 In Volksmagazijn, ts 1(1856-1857), 401-421, publiceerde hij ‘De Bijbel en de vaderen’ (onjuist is de opvatting dat Christus niet voor alle mensen gestorven is); in Volksmagazijn, ts 3 (1858-1859), 434-451, schreef hij over ‘Het ouderlingenambt is en blijft eene goddelijke instelling voor de gemeente’. Het laatstgenoemde artikel, ondertekend met K. Holleman, ‘ouderling der Evangelische Gemeente te Leeuwarden’, blijkt geen origineel werk te zijn (‘Vrij naar het Hoogduitsch’). Het artikel is in 1859 ook als brochure uitgebracht. Zie Brinkman’s catalogus (...) 1850-1882, Amsterdam z.j. [1883-1885], 546.

52 Zie over hem Wumkes, Baptisme, 196-197, 201, 205, 211-212, 218, 257; Van Dam, Baptisme, 43-44, 62-64, 106-108, 116-117, 129-130. Voor niet meer beschikbare publicaties zie Brinkman’s catalogus (...) 1850-1882, 305, 486; Wumkes, 257.

53 Hij werd in het bevolkingsregister ingeschreven op 9-8-1867 en weer uitgeschreven op 26-11-1869 wegens vertrek naar Hengelo (Ov.).

54 ‘Voor rekening van den Schrijver’ bij Snelpersdrukkerij der Weesinrichting Neerbosch [21 cm.; iv + 65 p.].

55 Een sympathisant van de door bevindelijke gelovigen vereerde theoloog H.F. Kohlbrügge (1803-1875).

56 Wolvega: F.J.W. Posthuma [21 cm.; ii + 60 p.].

57 Nijkerk: G.F. Callenbach, z.j. [1881; 20 cm.; 16 p.].

58 Sneek: Snelpersdruk van J.J. Wiarda, z.j. [189x; 23 cm.; 24 p.].

59 Zie Rechtvaardigmaking, ‘Woord vooraf’. Tot die ‘andere waarheden’ behoorde ‘de doop’. Holleman liet de keuze tussen kinder- en volwassenendoop over aan de vrijheid van de gelovige. Zie Van Dam, Baptisme, 43-44; vgl. ook Dubois en De Jong, Minste van Mijn broeders, 56, 73.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

DNK | 82 Pagina's

In het voetspoor van De Liefde

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2017

DNK | 82 Pagina's