Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Willem Meiners: veldprediker in de Eerste Wereldoorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Willem Meiners: veldprediker in de Eerste Wereldoorlog

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woord vooraf

In juli 2014 vond ik bij het uitruimen van mijn ouderlijk huis een grote bruine envelop met daarop de tekst: Papieren van Opa Willem Meiners. Precies honderd jaar eerder, op 31 juli 1914, werd in Nederland de mobilisatie afgekondigd die leidde tot het veldpredikerschap van opa Meiners. Welk een toeval: de envelop bevatte een kleine schat van persoonlijk materiaal, onder andere een elftal brieven, door hem geschreven aan zijn vrouw in de periode september tot december 1914 vanuit het gebied waar hij als veldprediker gestationeerd was, Goirle. 1

Willem Meiners werd geboren in Leiden op 20 januari 1864 en overleed in Amersfoort op 16 februari 1921. Hoewel niemand van mijn moeders generatie hem persoonlijk gekend heeft bestond er in de familiekring een reservoir van verhalen over deze veldprediker. Klopten deze misschien ingekleurde verhalen met de man die hij was tijdens zijn leven? Het schriftelijke materiaal biedt een mogelijkheid om nader in te gaan op die vraag.

Inleiding

Ds. Meiners kon goed schrijven. Wat hij zijn gezin in Amersfoort vertelde, zowel aangaande de bewegingen in het leger, de gemoedsaandoeningen van de hem toevertrouwde ‘jongens’, als de huiselijke zaken zoals huisvesting, voedsel, gezondheid, maakte indruk. Maar waar was hij geboren, opgegroeid; hoe was de gezinssituatie waar hij uit voortkwam? Waar had hij gestudeerd? Bij welke denominatie binnen de kerk hoorde hij? Hoe stond hij tegenover andere christelijke gezindten, inclusief het rooms-katholicisme? Hoe stond hij tegenover oorlog in het algemeen en tegenover de heersende wereldoorlog in het bijzonder? Deed hij aan kritische reflectie? Hoe was zijn karakter en temperament? In dit artikel wordt ingegaan op de motivaties, aspiraties en inspiraties van ‘Meiners’, de naam waarmee hij zijn stukjes in de De Amersfoortsche Kerkbode ondertekende.

Van Meiners is bekend dat hij zich als hervormd predikant in Amersfoort in 1914 vrijwillig aanmeldde voor de functie van veldprediker. Het teruggevonden materiaal stelt in staat om over die keuze, en de gevolgen ervan, iets meer te zeggen. Eerst wordt een schets van de levensloop van Meiners gegeven. Vervolgens gaat de blik naar de historische context van natie, leger en kerk. Dan wordt ingezoomd op de eerste (chaotische) maanden (sept.-dec. ’14) aan het front in Goirle e.o. Puttend uit de brieven aan zijn gezin, preken en toespraken hoop ik een beeld te schilderen van deze periode. Thema’s als geloof en kerk, het zoeken van de eigen weg, betrokkenheid en realiteitszin, zorg om het huisgezin, de verschillende tradities, collegialiteit en bewustzijn van geheimhoudingsplicht ten aanzien van militaire zaken passeren in dit essay de revue.

Levensloop

De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn – Spr. X:7. Deze spreuk siert het graf van Meiners op de openbare begraafplaats ‘Soesterweg’ in Amersfoort en is ondertekend door ‘zijne vrienden’. Op 11 juni 1921 publiceerde het Amersfoortsch Dagblad het volgende bericht: ‘Gedenkteeken Ds. W.J. Meiners. Donderdag 16 juni, des avonds acht uur, zal in het lokaal Muurhuizen 123 (’t Sluisje) een vergadering gehouden worden van allen, die hunne instemming hebben betuigd met het plan tot stichting van een gedenkteeken op het graf van wijlen ds. Meiners. (Kerkbode).’ 2

De vergadering heeft succes gehad. Je kunt het niet missen: de monumentaliteit van het graf, de fraaie steensoort, de verzorgdheid, te midden van de oude sfeer van de begraafplaats (veel verzonken, bemoste, gebroken stenen) vallen op. De plechtige impressie wordt versterkt door de inscriptie op de grafsteen:

Ter gedachtenis aan Willem Jacobus Meiners, predikant bij de Ned. Hervormde Gemeente te Amersfoort 1899-1921, veldprediker der iv Divisie 1914-1918, geboren te Leiden 20 jan. 1864, overl. te Amersfoort, 16 febr. 1921.

De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn, Spr. X:7.

Zijne vrienden.

Lina Elisabeth Justine Meiners-Crébas, geb. te Westkapelle, 10 mei 1867.

Overl. te ’s-Gravenhage, 1 dec. 1951.

Zelfs wanneer ik onbekend zou zijn met ds. Meiners, zou ik me als toevallige passant afvragen: wie was deze man, was hij zo bijzonder dat voor hem door ‘zijne vrienden’ een dergelijk kostbaar gedenkteken opgericht is?

Over het ouderlijk gezin van Meiners worden we geïnformeerd door de archieven van Erfgoed Leiden. Zijn vader was agent van politie in Leiden. Zijn moeder (Francina Wilhelmina van der Kop) was dienstbode geweest. Zij was zelf buitenechtelijk geboren en kreeg als jonge vrouw eveneens een buitenechtelijk kind. Tiberius Bruno Meiners heeft haar gehuwd en haar kind geëcht. Vier jaar later werd uit het huwelijk een tweeling geboren: Willem Jacobus en Jan Tiberius. De jongste van de twee is kort na de geboorte overleden. 3

Vanaf Willems twaalfde jaar heeft hij een jaar in Doetinchem gewoond tezamen met andere ‘studenten’ op één locatie – waarschijnlijk het bekende internaat Ruimzicht. Deze instelling was bedoeld voor begaafde jongens, die zich wilden voorbereiden op een carrière als predikant en die daar waar nodig ook financiële steun bij ontvingen. 4

Op zijn dertiende verhuisde hij naar Hummelo, een naburig dorpje. Van zijn 17 e tot 22 e jaar bezocht Willem het gymnasium in Doetinchem, waar hij buitengewoon goede resultaten behaalde. 5 Hij staat in die tijd gewoon ingeschreven in Leiden alwaar hij ook als loteling in het militieregister vermeld staat. 6 Het valt op dat de jongen pas op zijn 17 e naar het voortgezet onderwijs ging. Welke scholing heeft Willem gehad in de periode tussen zijn 13 e en 17 e jaar? Was er wel sprake van scholing? Het is (tot nog toe) niet te achterhalen. Of hij al die tijd in Hummelo gewoond heeft evenmin. De puberjaren zijn vooralsnog een lacune in zijn biografie.

Gezien de datering van het propedeusediploma theologie in Groningen is het duidelijk dat Meiners in september 1886 met zijn studie aldaar begonnen is. Direct na het behalen van dit diploma verloofde hij zich met Lina Crébas, de oudste dochter van ds. Johannes Crébas, destijds werkzaam in Nederlands-Indië. De studie vorderde goed en op 9 juli 1891 ontving Meiners de predikantsbevoegdheid. Een jaar later vond het huwelijk met Lina plaats in Groningen. Ds. Crébas kon daar niet bij aanwezig zijn. Maar hij schreef een uitgebreide preek die hij liet voordragen door iemand anders.

Tien dagen na de bruiloft streek het paar neer in Usselo, Meiners’ eerste standplaats. Zij bewoonden de pastorie naast de kerk. Meiners ontving ƒ750,- per jaar van de staat (rijks-traktement), plus ƒ250,- van de kerkelijke gemeente en nog ƒ300,- aan emolumenten. Dit zijn summiere gegevens uit de archieven van dit kerkje – er is namelijk niet veel meer over als gevolg van een zware brand in pastorie en archief op 1 april 1945. Een saillante vraag van Meiners is wel bewaard: of er blinden voor de ramen van de pastorie mochten – de kerkvoogdij stond dit toe. 7 Het eerste kind werd al gauw geboren: Anna Catharina (Annie). 8 Meiners zag er toen anders uit dan op latere veldpredikersfoto’s. Zoals ds. Den Hollander meldt in zijn speech ter gelegenheid van het 25-jarig huwelijksfeest: ‘hun eigen tehuis. Te Usseloo stond het (…) Onze Eerwaarde, toen blond – gebaard’. 9 In 1895 verhuisde het gezin naar Eibergen na het aannemen van een tweede beroeping aldaar. Hier werd de tweede dochter geboren: Willy. Het jaar 1899 bracht het gezin naar Amersfoort, met werk in de Nederlands-hervormde St. Joriskerk. Er werden nog twee dochters geboren.

Meiners, inmiddels een veertiger, had contacten bij het Hof: af en toe mocht hij voorgaan in de hofkapel van paleis ’t Loo. Een kleine familie-anekdote wordt nog steeds verteld: Meiners heeft met de koningin gesproken en loopt na afloop van het gesprek keurig volgens de heersende etiquette achteruit de kamer uit, waarop Wilhelmina zegt: ‘Ach, dominee, draait u zich toch om, straks valt u nog!’

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde de vijftigjarige Meiners zich aan als veldprediker. Het zou een belangrijke periode in zijn leven worden. Halverwege de mobilisatietijd, in 1916, huwde zijn oudste dochter Annie met de jonge luitenant Jan Six Dijkstra. Deze verbintenis zal wel wat voeten in aarde gehad hebben omdat Jan, zoon van een orthodoxe predikant in Zeeland, zich niets had aangetrokken van diens dringende wens om eveneens predikant te worden. Als 16-jarige trotseerde hij het gezag van zijn vader, liep weg van huis en meldde zich aan bij de officiersopleiding in Kampen. 10

In februari 1917 werd Meiners eerste kleinkind geboren: Emilie. In augustus van dat jaar werden hij en Lina gefêteerd voor hun 25-jarig huwelijk en zijn 25-jarige ambtsuitoefening, waarbij gloedvolle woorden werden uitgesproken door onder anderen collega-predikant in Amersfoort K. den Hollander. 11

Op 16 februari 1921 overleed Meiners aan een longontsteking. Lina overleed pas in 1951, een half jaar na de dood van haar oudste dochter.

De historische weg van de veldprediker in vogelvlucht

Geestelijke verzorging is, naast medische zorg, de oudste vorm van personeelszorg in het leger. 12 Soldaat en pastor waren diep doordrongen van elkaars belang in de samenleving: sinds 313, toen keizer Constantijn het christendom gelegitimeerd had en tijdens de onvermijdelijke oorlogen priesters aan het leger verbond, is de wapenspreuk van Constantijn als tekst leidend gebleven; het baretembleem in de landmacht van rooms-katholieke én protestante geestelijk verzorgers in het leger draagt het nog steeds: in hoc signo vinces, in dit teken zult gij overwinnen.

In de tweede helft van de negentiende eeuw was er geen per-manente zielszorg in het leger. Wel verzorgden de kerken aparte diensten en er waren militaire tehuizen en verenigingen die, vooral aan officieren, vrijetijdsbesteding en bescherming tegen ‘zedelijke gevaar’ boden. 13

Vanaf 1904, wanneer een christelijke officiersvereniging de minister verzoekt om de aanstelling van een vaste legerpredikant, begint de bal te rollen. 14 Tot dan toe was er, zeker sinds de scheiding van kerk en staat in 1848, een lauwe houding tussen staat, leger en kerk. Dit veranderde tegen het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De dreiging in Europa noopte overheid en leger mannen te motiveren voor de dienst: ‘je werd er ook een betere burger van’. 15 Hier kwamen de kerken in beeld. Op 9 april 1913 werd met het oog op de dreigende mobilisatie een Koninklijk Besluit uitgevaardigd waarin de benoeming van rooms-katholieke aalmoezeniers en protestantse veldpredikers mogelijk werd gemaakt. 16 Het woord veldprediker stamde uit de tijd van de Republiek en kwam ook in Zwitserland, Zuid-Afrika en Indië voor.

Het Koninklijk Besluit van 1913 werd op 1 augustus 1914 ten tijde van de mobilisatie in verband met de Eerste Wereldoorlog geactualiseerd. In eerste instantie werd toen één op de drie mannen tussen 17 en 40 jaar gemobiliseerd, totaal 200.000 man. Dezen werden niet in kazernes geplaatst maar ‘te velde’, in de grensgebieden. 17

Het land was formeel niet in oorlog, maar de angst onder de mensen was enorm, met vervreemding en verlammende paniek als gevolg. 18 Hamsteren, ontwricht bedrijfsleven en werkloosheid deden de kerken snel vollopen en er werd gepreekt en geluisterd met een diepe ernst; er zou volop geëvangeliseerd gaan worden en opgeroepen tot bekering. 19 Pessimisme, ‘donkere dagen’ en ‘sombere schaduwen’ vierden hoogtij. 20 Daar kwam nog bij dat door de mobilisatie families ontwricht zouden worden; de opgeroepen mannen, vaders en zonen, zouden langdurig van hun gezinnen gescheiden worden; er werd gevreesd voor ‘een verwildering in het volksleven’. 21

De situatie van total mobilization waarin álle aspecten in de samenleving die dienstbaar zijn aan de militaire mobilisatie, zoals politiek, industrie, wetenschap, maar ook cultuur, media en kerken, veroorzaakte een nauwere vervlechting van al die onderdelen. Maar structuur was nog afwezig. Het (niet geheel geslaagde) experiment uit 1910 waarin één vlootpredikant werd benoemd, bewees dat er wél behoefte was aan geestelijke verzorging, maar dat de onduidelijkheid over hiërarchische verhoudingen en rapportages de institutionalisering belemmerden. 22

De Nederlandse Hervormde Kerk koesterde al langere tijd een verlangen naar een rol in de publieke samenleving; het genoemde

Koninklijk Besluit beschouwde zij als een welkome kans. 23 Bij de angsten en nog grotere dreigingen zou geestelijke verzorging in het leger geen overbodige luxe zijn. 24 Maar er was nog niets concreets geregeld! De zorg in militaire tehuizen was minimaal, bovendien was in het zuiden bij de grenzen bijna iedereen rooms-katholiek. De Nederlandse Hervormde Kerk toonde in deze situatie initiatief. 6 augustus 1914 verzocht zij de minister onder expliciete verwijzing naar het Tractaat van Genève (1906) 25 predikanten aan te stellen die als veldprediker konden functioneren. De regering besloot ad hoc om het verzoek te honoreren en op 10 augustus werden de kerkenraden hiervan in kennis gesteld. 26

Op 28 augustus 1914 werden per Koninklijk Besluit aan elk van de vier legerdivisies, naast een aalmoezenier twee veldpredikers benoemd. Er zou bij de protestanten gelet worden op een evenwichtige verdeling van orthodoxe en vrijzinnige predikanten. Zij bleven als predikant verbonden met hun kerk, maar werden betaald door het ministerie van Oorlog. Zij werden ingedeeld bij de infanterie en kregen allen de rang van majoor. Deze militaire benaming wordt overigens niet teruggevonden in de zogeheten Stamboeken van officieren, die bewaard worden in het Nationaal Archief. 27 Zó was de veldprediker ingetreden. 28

Ondanks de uitgedeelde Instructie voor veldpredikers en aalmoezeniers werkte het beleid van tweezijdig dienstverband verwarrend voor de veldpredikers. Niettemin schraagden de gezamenlijke belangen (de regering wilde geestelijk begeleide militairen, de kerken hadden belang bij de kans het evangelie te verkondigen bij deze doelgroep) de wens om de nieuwe functie te handhaven. Maar het ging niet vanzelf – er was veel gekrakeel rond de inhoud van de taken.

In september 1915 werd door de minister geconstateerd dat het werk van de veldpredikers ruimschoots voldeed. De veldprediker bleek ook vanuit kerkelijk perspectief een prima middel om het doel te bereiken: godsdienstige, geestelijke en zedelijke behartiging van de ‘jongens’. 29

In april 1916 werden zestien extra reserveveldpredikers benoemd. 30 In september 1918 kwam het voorstel van de minister het instituut veldprediker te continueren. Op 10 april 1919 geschiedde dit inderdaad, na enig geharrewar aangaande taakverdeling, rapportage, rang, etc. 31 De hybride situatie bleef bestaan, alleen werd het woord veldprediker nu vervangen door legerpredikant; deze was hierbij aan de kerkelijke autoriteiten onttrokken. 32

De Eerste Wereldoorlog lijkt samenleving, leger en kerken kortom dichter bij elkaar gebracht te hebben. Meiners heeft hier aan bijgedragen door in de eerste lichting veldpredikers voluit mee te werken.

Chaotisch begin

Chaos en dreigende paniek bepaalden de sfeer in augustus en september 1914 in het land. Belgische vluchtelingen brachten het oorlogsleed dichtbij, ook in Amersfoort. Meiners’ collega J. Pannebakker 33 had een schrijven van militairen ontvangen: ‘Waarom wordt er voor ons Protestansche jongens niets gedaan? De Roomsch Katholieke soldaten worden hier allerwege geholpen’. 34 Meiners was vastbesloten: hij wilde naar de grensgebieden en meldde zich onmiddellijk na het verzoek om veldpredikers aan. Hij popelde om te vertrekken en vergat zelfs de kerkenraad in te lichten; niettemin werd zijn initiatief achteraf goedgekeurd.

En Meiners ging, om de ‘jongens’ te helpen, het evangelie te verkondigen, het vaderland en de koningin te dienen, en misschien ook een beetje om een sluipende sleur te ontlopen? Hij woonde al vijftien jaar in Amersfoort en was daar stevig gevestigd. Zijn dochters waren tussen de 10 en 21 jaar, de oudste verloofd en de op een na oudste werkzoekend als onderwijzeres. Zelf was hij vijftig jaar oud. Een zeker ongemak was hem niet vreemd en wellicht trok het leger hem daarom aan. Ds. Den Hollander memoreerde na het overlijden van Meiners, na een uitgebreide bewieroking, ook deze kant van zijn karakter: ‘Vraagt gij mij of onze oudste collega niet is tekort geschoten in zijn arbeid? Of er geen fouten in waren, of er geen vlekken aan kleefden? Dan antwoord ik volmondig: ja! (…) Menig prediker ziet de gebreken wel in zijn eigen werk en bemerkt maar al te goed, dat er zoo licht sleur komt, ook in de heilige dingen.’ 35 Toch werd Meiners na zijn dood ‘een man uit één stuk’ genoemd: ‘En nimmer was het hem te doen om menschen te behagen; altijd sprak bij hem het gevoel van plicht het eerst en het meest.’ 36 Maar door een zekere starheid kreeg hij op ’t laatst oppositie uit de gemeente: ‘Daarom had hij niet alleen vrienden, doch ook vijanden; daarom spraken niet allen wél van hem en werden sommigen hem ontrouw.’ 37

Hoe dan ook, Meiners ging, beseffend ‘dat een bijzondere stemming mij vervulde, toen ik Zaterdag 5 Sept. huis en gemeente verliet en heentrok naar het voor mij geheel onbekende Zuiden.’ 38 De eerste brief die hij vanuit Goirle, waar hij met zijn IVe Divisie gestationeerd was, aan zijn vrouw en kinderen schreef, begint, na de geruststelling dat het uitstekend met hem gaat, met een schets van de reis.

Wat een tocht met de trein, toen hij maar eenmaal liep, ging ’t goed. In Utrecht waar ik 1½ uur moest wachten had ik veel bekijks, allerwege werd gevraagd: wat is dat voor een? De soldaten wisten niet of zij zouden groeten, ja, dan maar. De stations commandant wel, hij maakte groot saluut, mensch, mensch, ik gevoel me geheel militair. Eindelijk kwam de trein uit Amsterdam en ontmoette ik Schutte. 39 Hij was als ik doodop van emotie enz. enz. Bovendien hij weet van de soldaterij niets, totaal niets. Wat hebben we gepraat en gelachen, opgewonden en wel. Allerlei plannen gemaakt waar niets van gekomen is. In Tilburg aangekomen, eerst koffie gedronken. 40

Een troost in de chaos zijn de vele bekenden die Meiners ontmoet: in de loop van de brief worden 27 (!) namen genoemd. ‘Ze kennen me allemaal.’ En: ‘Ze behandelen me met groote onderscheiding.’ En: ‘Ze vinden dat mijn uniform uitstekend is en zit. Dat colbertje was toch maar een goede gedachte!’

Zoeken naar structuur

Midden in de chaos bood de uitgereikte Instructie weinig houvast, een duidelijke taakomschrijving ontbrak. Iedere Divisie, iedere veldprediker moest zijn eigen weg maar zien te vinden op basis van zijn eigen referentiekader en volgens zijn eigen opvattingen. Dit lukte wonderwel: ‘Variis modis bene fit’, op diverse wijzen kan het goed gaan. 41

Voor Meiners gaven met name de preken en godsdienstoefeningen (geen kerkdiensten!) structuur aan de dagen. De eerste werkdag, zondag 6 september was de dag van ‘bevestiging en intree bij ons leger’. 42 Op de fiets, onhandig manoeuvrerend door modder, keien en kuilen, telkens de militaire groet brengend, kwamen ze, Meiners, een hoofdofficier en zijn adjudant, bij de spreekplaats op de hei. ‘De preekstoel bestaat uit een hooge, tweewielige wagen. (…) De bevestiging daar in de hei en onder die omstandigheden zal wel altijd in mijne bijzondere herinnering achterblijven.’ Na de introductie door de officier

was de beurt aan mij. Ik keek mijn hoorders eens aan en ’t werd me wonderlijk te moede. Ik zag een stuk van mijn eigen gemeente thuis. Daar zat die en die en die en onder hen velen van mijne oud-leerlingen; overal bekende gezichten. Mijn eerste woord tot hen kon niet anders zijn dan: ‘Mannen van Amersfoort, de goede stad onzer inwoning laat u groeten!’ In het oogenblik van stilte, dat hierop volgde, dacht zeker menigeen met mij aan degenen, die wij achtergelaten hadden. 43

Na deze eerste preek zouden er nog vele volgen, 3 à 4 per dag, verspreid over een gebied dat zich uitstrekt over 20 à 30 kilometer ten westen en oosten van Goirle. Deze houvastpunten van godsdienstoefeningen werden opgevuld met reizen (per fiets of automobiel)

van de ene plek naar de ander, met maaltijden (erg belangrijk voor Meiners) en brieven schrijven.

Protestant in een rooms-katholieke omgeving

Wat Meiners het eerst opviel toen het ergste stof van de reis en de introductie in het leger ietwat gedaald was, was het totaal andere religieuze landschap. In de loop van de Eerste Wereldoorlog zouden de grenzen tussen ideologische groepen in de Nederlandse samenleving poreuzer worden: gereformeerd, katholiek, liberaal, hervormd en socialistisch gingen noodgedwongen nader kennismaken met elkaar. Door wederzijdse relativering en betere verbindingen kwamen dorpen uit hun isolement. 44

Een dergelijke dynamiek was merkbaar aan de grensgebieden waar Meiners te maken krijgt met andersgezinde mede-protestanten en met uiteraard katholieken. ‘Ik ga hier bij de pastoor eens een bezoek brengen. De menschen hier zijn bijzonder joviaal’, schrijft Meiners aan zijn vrouw. 45 ‘Op twee of drie huisgezinnen na, is alles hier Roomsch Katholiek.’ 46 De alom aanwezige Belgische vluchtelingen brachten Meiners naar het grote grensstation van Baarle-Nassau. Daar trof hij een twaalftal ‘nonnekes’ die zaten te wachten op hun verplichte vaccinaties:

Ik sprak ze aan en ze vertelden me de ellende; ze gingen naar Roozendaal. Tot besluit zeide ik: ‘Gelukkig, zusters, er is er Een, die alles bestuurt’. ‘Ja’, zei een nonneke, dat is de moeder Overste!’ Je begrijpt, ik moest lachen en zei: ‘nee, een veel hooger dan moeder overste’ en wees naar boven. Ja, toen begrepen ze ’t en begonnen allen hartelijk te lachen. 47

Op een ander moment ging Meiners voor in de Fraterschool, die gedeeltelijk was ingericht als hospitaal, maar waar ook ruimte gemaakt kan worden voor een protestante godsdienstoefening:

De ontspanningszaal is propvol. De beide groote schuifdeuren zijn opengezet. Daar staat een lessenaar, die mijn preekstoel wordt. Achter mij heeft het regimentsmuziek plaats genomen. Voor mij zitten officieren; de anderen op de stoelen, die er zijn of op de twee biljarten en de rest staat langs de wand. Als ik van mijn spreekgestoelte opkijk, treft me toch het wonderlijke van de geschiedenis. Aan de muren zie ik schilderijen, beelden en andere Roomsche versierselen – en hier zal ik een Protestantsche godsdienstoefening houden? Nu, de omgeving heeft ons niet geschaad – met dankbaarheid hebben we van deze goede gelegenheid gebruik gemaakt en den volgenden Zondag nog eens. 48

Een persoonlijk intermezzo

Regelmatig beschreef Meiners in zijn brieven uitgebreid de maaltijden die hij her en der en met veel smaak nuttigde. Was het een antwoord op de wellicht in die tijd zo typisch vrouwelijke vraag van zijn vrouw: zul je wel goed eten, man? 49 Waarschijnlijker is dat Meiners met zijn bourgondisch aard werkelijk zeer genoot van de aangeboden heerlijkheden en bijbehorend Belgisch bier en wijn:

Het eten gisteren was uitstekend = soep, vleesch, boontjes, spinazie, eieren, pudding, ingemaakte peertjes, gember, trappistenbier ad libitum. Jullie ziet, het is goed. Het ontbijt vanmorgen hier. Tweeërlei beschuit, 3 soorten brood, rookvleesch, eieren, kaas, koek, jam – thee. Wat zeg je daarvan? Ze verwennen me totaal! 50

De keuze van de juiste kledij en de verzorging hiervan was geregeld een gepuzzel met het thuisfront. ‘’s Middags denk ik naar Tilburg te gaan om enkele dingen te koopen, o.a. beenstukken, want op deze zandwegen lijdt mijn broek erg.’ 51 En:

Ik kan niet anders dan mijn colbert dragen en geen gekleede jas; dus of ik met dit tenuutje toekan is de vraag. Alles zit nog in de koffer; ik kan ’t niet uitpakken, want ik weet niet waar ik het bergen zal. Ik heb overal naar frontjes gezocht, iederen dag opnieuw en eindelijk ten diepe verborgen in het mandje gevonden. (…) Hier laat ik morgen boordjes en manchetten wasschen. Ik heb er door de warmte al heel wat vuil gemaakt. 52

En: ‘De hooge boorden kan ik niet gebruiken, ik stik er in. (…) Maandagochtend zend ik per v. G. en L. [van Gend & Loos] de harmonica koffer met mijn toga, die ik hier toch niet gebruik en het vuile goed. (…) Aan zakdoeken heb ik gebrek. (…) De sokken heb ik ontvangen.’ 53

Evangelisatie

Op grond van zijn preken werd Meiners door collega Den Hollander bijbels-orthodox genoemd: ‘De grondslag van zijn prediking was: de Heilige Schrift (hij noemde zich Bijbelsch-orthodox), Jezus Christus, de Heiland voor zondaren.’ 54 Een diep vertrouwen in de goedheid en wijsheid van God, Christus en Geest doortrok al zijn werk. Daarmee behoorde hij nóch tot de vrijzinnigheid (Christus is voor hem meer dan een wijsheids-leraar), noch tot het klassieke calvinisme (een God van liefde is belangrijker dan de dubbele predestinatie). Juist een sterke nadruk op het verbond van God met de mens, dat daarmee bovendien aan een geloofsbeleving appelleerde die persoonlijk is en vanuit zondebesef om bekering vraagt, zou Meiners in het protestant-kerkelijke landschap geplaatst kunnen doen worden tussen Gereformeerde Bond en confessioneel in. De vruchtbare integratie van hoofd en hart echter die door de ethische theologie nagestreefd werd komt zeker ook aan de orde.

Wanneer hij bijvoorbeeld in de stilte van de nacht, na een intens bezoek aan een grensdorp, waar hij geconfronteerd werd met de jongens die last hebben van heimwee, de rampen van de oorlog van nabij voelde en het doffe schieten van de kanonnen steeds in zijn oren klonk, werd hij overvallen door de vraag naar de toekomst van ‘ons vaderland’, en hij weet: ‘De Heer regeert!’ 55

Zijn preken zijn door de tijd heen consistent gebleven: door de strijd met de machten der duisternis, Satan, duivel, slang aan te gaan, de moed te hebben dit niet te ontlopen, kan een mens aangeraakt worden door de Bron; hij behoudt zijn geloof en ontvangt genade om niet. 56 Voor, tijdens of na deze strijd, die overigens voornamelijk in de kleine binnenwereld van het hart gevoerd moet worden, is het nodig om zich zondaar te voelen, schuld te belijden en de rampen die een mens treffen te zien als een middel van God om die mens zich te laten verootmoedigen. Pas dan kan gemoedsrust ontstaan en kan het oudtestamentische ‘De Heere is mijn banier’ metamorfoseren tot het nieuwtestamentische God is liefde. 57

Het is déze boodschap die Meiners met verve en in ‘schone’ taal keer op keer, jaar in, jaar uit, in het veldleger soms vier maal per dag, over het voetlicht bracht. Staande in muziektenten, door graszoden opgebouwde preekgestoeltes, in overdekte speelplaatsen, in katholieke gebouwtjes, overal liet Meiners zien en horen dat deze spiraal van geloof-strijd-schuld bekennen/verootmoediging-hernieuwd geloof de enige ware manier was om als kwetsbaar mens in een kerkelijke/religieuze traditie én in de wereld te staan.

Het is ook vanuit deze levenshouding dat Meiners verheugd was over het gratis uitdelen onder de militairen van ‘N. Testamentjes’ door het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Dit gebeurde militair geordend:

Het bataljon nu werd op een veld in een carré opgesteld; de majoor Ubbens te paard in het midden, ik er naast, te voet natuurlijk. 58 (…) Alles was treffend en pakkend en groeit met elkaar = zij maken mij een complimentje over mijn militaire houding en gedrag! Hmm. Hmm. Zoo ben ik met de Heer van Ouwenallen rondgetrokken langs onze posten aan de grens. 59

Antwerpen

Intussen ging de oorlog door. Eind augustus 1914 veroverden de Duitsers Brussel. Antwerpen werd genaderd. De stroom vluchtelingen naar Nederland nam toe. Koningin Wilhelmina benadrukte in september dat alle vluchtelingen welkom waren. 10 oktober 1914 gaf Antwerpen zich over. Ruim 30.000 Belgische militairen trokken naar Nederland en werden daar ontwapend. In de plaatsen langs de zuidgrens was de situatie chaotisch. 60

Op 4 oktober 1914, wanneer er alleen nog dreiging is, hoorde Meiners te Riel, na afloop van de dienst:

Alle verloven zijn ingetrokken, dus ook het uwe. ’t Komt door het beleg van Antwerpen. Er is wel nog geen gevaar voor ons, zoo zeide de Generaal, maar allen moeten toch hier gereed zijn. Ge begrijpt, al zou ik mogen, dan ging ik nu toch niet. Er heeft al een groote troepenverplaatsing plaatsgehad. Op het oogenblik zijn hier in Goirle maar weinig soldaten (…) ze zijn meer in de buurt van Bergen op Zoom, daar zit men tegenover Antwerpen. Je hebt natuurlijk mijn telegram ontvangen en het Pannebakker laten weten, want nu moet hij optreden. Hij kan desnoods woensdagavond zeggen, dat niemand met verlof mocht, dus ik ook niet. 61

Iedere keer benadrukte Meiners de geheimhoudingsplicht: ‘Militair nieuws; niemand zeggen.’ 62 En nog eens, een dag later, kwam Meiners terug op het ingetrokken verlof:

Het was een erge teleurstelling. Maar je begrijpt, als het niet noodig was, zou ’t niet gebeurd zijn. Verscheidenen, die zondag op het perron in Tilburg kwamen om met den trein te vertrekken, werden tegengehouden en teruggezonden, officieren en soldaten. Zooals ik je schreef is ’t om Antwerpen. Men weet niet wat er gebeuren kan, dan moet men klaar zijn. Als A. gevallen is wordt ’t voor ons beter. 63

Hierna volgden nog wat huiselijke bemoeienissen, wie bijvoorbeeld ‘de tafel praesideert en onderhoudt’ wanneer Lina dan maar naar Goirle komt. Ook de vaderlandsliefde werd vermeld: ‘Te Riel (…) de mannen het Wilhelmus te laten zingen. Nu dat klonk als een klok. Daarna sprak ik eenige gloeiende vaderlandslievende woorden en we eindigden met een driemaal lang zal ze leven, op de koningin.’ En tot slot het besef van nederigheid: ‘Laat ons dankbaar zijn. De kleine teleurstelling van ons is niets in vergelijking met de ellende van anderen.’

Na de val van Antwerpen werd er met geen woord meer over gerept. Andere dingen vroegen aandacht. Zoals de zorg voor ‘de stukjes’, of ze wel aanslaan bij het kerkelijk thuisfront: ‘Heb je ook iets over mijn stukje in de kerkbode gehoord?’ 64 En: ‘Wat zeggen de mensen van het stukje?’ 65

En zo werd het december.

Oudjaar

‘Ditmaal wil ik iets van Oud en Nieuwjaar vertellen.’ Een uitgebreide beschrijving volgde over de reis met de stoomtram en auto waarin het koud is: dikke jas aan, reisdeken over de benen. ‘Ja, zoo is nu eenmaal het leven te velde. (…) De koningin heeft me laatst wel gevraagd of ik te paard langs de grens trok, maar de edele rijkunst versta ik niet.’ Toen het verre grensdorp bereikt was, werden ze naar een houten loods geleid:

Wilt ge een stoel? Ja, die heb ik niet. Er is er een, maar die is speciaal voor de veldprediker. Gij moet zitten op de lage houten banken, zonder leuning. Kijk, daar naast de officieren is nog een plaatsje open. ’t Is vol. ’s Morgens om 11 uur een oudejaarsavondpreek houden is eerst wel wat vreemd. Maar de stemming komt er toch in. Met grooten ernst zingen onze mannen. (…) Ik ken mijne mannen en weet wel wat er in hen omgaat. Al zeggen ze ’t niet dikwijls en niet luide, ze voelen het moeilijke van hun langen diensttijd. Daarom wijs ik op de voorrechten, die wij in het afgeloopen jaar door Gods gunst hebben genoten. Zij kennen en weten iets van de ellende in het land hier over de grens: kerken verwoest, huizen verwoest, akkers verwoest, levens verwoest! En wij genieten nog den vrede. Zij weten iets van de duizenden, die voor hun leven zijn verminkt, van die duizenden die thans sluimeren in het groote soldatengraf, van de duizenden die weenen om hen, die nooit meer zullen terugkeeren. En onze mannen voelen iets van het voorrecht, dat zij nog bezitten, leven en gezondheid. En waarom wij nog? Hebben we God meer gediend, beter gediend dan de anderen? Daarom past ons een ootmoedige schuldbelijdenis. Voor ’t Nieuwejaar zij ’t onze bede: ‘Heer, blijf met onze Koningin en allen, die ons besturen, met ons volk en vaderland, met leger en vloot, de geliefden van ons hart, Heer, blijf met ons, wat er ook gebeure, wij vertrouwen op U!’ (…) In die ongezellige barak van dat afgelegen en eenzame kantonnement hebben wij een goeden Oudejaarsavond gehad, al was ’t dan ook in een morgenuur. 66

Conclusie

In het bovenstaande is getracht een beeld te geven van ds. W.J. Meiners, veldprediker van 1914 tot 1918, in de chaotische begin periode van de Eerste Wereldoorlog, van september tot december 1914. Meiners was als orthodox predikant verbonden aan de Nederlands Hervormde St. Joriskerk in Amersfoort en als orthodox veldprediker werd hij uitgezonden. Hij legde een sterke nadruk op het verbond van God met de mens, waarin aan een geloofsbeleving geappelleerd wordt die persoonlijk is en waar vanuit zondebesef om bekering gevraagd wordt. Plaatsing van Meiners in het protestant-kerkelijke landschap zou wellicht kunnen tussen Gereformeerde Bond en confessioneel in. 67 De vruchtbare integratie van hoofd en hart echter die door de ethische theologie nagestreefd wordt komt zeker ook aan de orde.

Een korte levensloop alsmede een schets van het ontstaan en de ontwikkeling van het beroep veldprediker boden het kader waarin de wederwaardigheden van Meiners in de maanden september tot december 1914 weergegeven zijn. De brieven van hem aan zijn vrouw en de stukjes die hij voor De Amersfoortsche Kerkbode schreef bieden een uniek en persoonlijk beeld van deze chaotische tijd.

Als standvastig man bleek hij heel goed in staat zijn eigen weg te vinden en ook anderen te leiden in deze voor ieder nieuwe situatie. Zijn sterk Christo-centrisch geloof was een baken en bepaalde mede zijn houding tegenover de oorlog. Schuld belijden, verootmoedigen was op zijn plaats en daarna ook vertrouwen. Op kritische (zelf)reflectie heb ik hem niet kunnen betrappen. Maar humor verlichtte zijn optreden en zal menigeen geholpen hebben óók de nodige relativering te kunnen opbrengen. Een geliefde leraar werd hij genoemd – overtuigend in zijn mens-zijn. Meiners was een rechtvaardige en ieder kan zich in die gedachte koesteren.

Bijlage: het archief

Familie archief Oljans-Meiners:

– Brieven van Meiners aan zijn Vrouw, 6, 13, 20, 24 en 30 september, 4, 5 en 19 oktober, 8 en 20 november, 17 december, alle vanuit Goirle en uit 1914.

De Amersfoortsche Kerkbode, 19 februari 1921.

Ds. W.J. Meiners herdacht, bewerkt door K. den Hollander, 1921.

– Huwelijksinzegening van J.J. Six Dijkstra en Annie C. Meiners, door W.J. Meiners, 8 februari 1916.

– Diploma’s theologie van Meiners 1887, 1889, 1891.

– Preek Ps. 73: 23, 24, gehouden in Hofkapel ten paleize Het Loo, 20 augustus 1905.

– Rapportboekje van het gymnasium 1881-86.

– Speech en lied t.g.v. 25-jarig jubileum door ds. K. den Hollander, 3 augustus 1917.

– ‘Van den veldprediker’, Kerkbode stukjes, verzameld en ingeplakt door L.E.J. Crébas (hand gesigneerd).


1 ‘Brieven bewaren!’ meldde Meiners regelmatig. Familiearchief Meiners-Oljans, Epe; van nu af aangeduid als fmo.

2 www.archiefeemland. courant.nu/issue/adde/1921- 06-11/edition/0/page/3. Dit bericht was vermoedelijk ontleend aan De Amersfoortsche Kerkbode.

3 www.erfgoedleiden.nl, bs Geboorte, Inv.nr. 4727, archiefnr. 516.

4 www.ecal.nl/bevolkingsregister (Doetinchem).

5 Aanteekeningen betreffende de vorderingen, de vlijt en het gedrag van W.J. Meiners, leerling van het Gymnasium te Doetinchem, januari 1881-juni 1886 – rector: F. van Cappelle van 1878- 1888.

6 www.erfgoedleiden.nl, militieregister, Inventaris Stadsarchief Leiden 1816-1929, inv.nr. 0516, aktenr. 320.

7 Notulen N.H. Kerk, Usseloo, 1892.

8 Mijn grootmoeder, Anna Catharina Six Dijkstra-Meiners (1893-1951).

9 Speeches t.g.v. 25 jarig jubileum, 3 augustus 1917. fmo.

10 De Koninklijke Militaire Academie in Breda was voor de ‘gegoeden’, Kampen faciliteerde de minder bedeelden.

11 Predikant in de St. Joriskerk van 1909-1935.

12 Claus, D., ‘Variis modis bene fit (Op verschillende wijzen kan het goed gebeuren). Ontstaansgeschiedenis van het protestantse geestelijke verzorging in het leger 1815-1839’, in: E. Boon e.a., Met het woord onder de wapenen, Protestantse geestelijke verzorging in de krijgsmacht vanaf 1914 (Zoetermeer 2016) 15, 17.

13 Claus, Variis modis, 18.

14 Idem, 19.

15 George Harinck, ‘Via veldprediker naar legerpredikant. De protestantse kerken en de wederzijdse doordringing van kerk en leger’, in: E. Koops en H. van der Linden (red.), De kogel door de kerk (Soest 1914) 108.

16 Harinck, Via veldprediker naar legerpredikant, 108.

17 Idem, 115.

18 E. Koops, ‘Ervaringen en reflecties van voorgangers’, in: Koops en Van der Linden, De kogel door de kerk, 63.

19 Idem, 65.

20 Idem, 73.

21 Idem, 80.

22 Harinck, Via veldprediker naar legerpredikant, 111.

23 Idem, 110.

24 Idem, 115.

25 Idem, 116, 129; dit is een soort zelf beschermend fundament geweest: volgens het Tractaat mogen geestelijk verzorgers niet krijgsgevangen gemaakt worden.

26 Harinck, Via veldprediker naar legerpredikant, 117.

27 Idem, 118. Waar hun militaire positie wel vastgelegd zou kunnen zijn, is in de archieven van het Ministerie van Oorlog, maar deze zijn in 1944 grotendeels door brand verwoest. (onderzoek NA, 17 augustus 2017).

28 Harinck, Via veldprediker naar legerpredikant, 120.

29 Idem, 124.

30 De reserveveldpredikers functioneerden gewoon als veldprediker.

31 Claus, Variis modis, 29.

32 Idem, 30.

33 Pannebakker was predikant in de St. Joriskerk van 1911 tot 1945.

34 ‘Van den veldprediker’. Kerkbode stukjes, 1914, ‘15, verzameld en ingeplakt door L.E.J. Crébas. Inleidend stukje ‘Als veldprediker’. fmo.

35 Ds. W.J. Meiners herdacht, bewerkt door K. den Hollander, (z.p. 1921) 43. fmo.

36 De Amersfoortsche Kerkbode, 19 februari 1921, auteur: d.H., waarschijnlijk Den Hollander. fmo

37 Idem.

38 ‘Van den veldprediker’ i.

39 L. Schutte, Meiners’ evangelisch-lutherse collega bij de IVe Divisie.

40 Meiners aan zijn vrouw, Goirle, 6 september 1914. fmo.

41 Claus, Variis modis, 31.

42 ‘Van den veldprediker’ i.

43 Idem.

44 Koops, Ervaringen en reflecties, 82, 83.

45 Meiners aan zijn vrouw, Goirle, 6 september 1914.

46 ‘Van den veldprediker’ i.

47 Meiners aan zijn vrouw, 13 september 1914. fmo.

48 ‘Van den veldprediker’, viii.

49 Hoewel het duidelijk is dat ook zijn vrouw Lina wekelijks schreef, zijn van deze brieven geen exemplaren bekend – de vraag is dus speculatief.

50 Meiners aan zijn vouw, 6 september 1914.

51 Idem.

52 Meiners aan zijn vrouw, 13 september 1914.

53 Idem, 30 september 1914. fmo.

54 Meiners herdacht, 6.

55 ‘Van den veldprediker’, iii.

56 Meiners herdacht, 17, 19.

57 Idem, 22, 23.

58 Meiners kon niet paardrijden .

59 Meiners aan zijn vrouw, 13 september 1914.

60 H. Zijlstra, 100 jaar Belgenmonument in Amersfoort (Amersfoort 2016) 10.

61 Meiners aan zijn vrouw, 4 oktober 1914 – op de woensdagavonden werden in de St. Joriskerk gebedsdiensten gehouden voor de vluchtelingen. fmo.

62 Idem.

63 Meiners aan zijn vrouw, 5 oktober 1914. fmo.

64 Idem.

65 Meiners aan zijn vrouw, 19 oktober 1914. fmo.

66 ‘Van den veldprediker’, vii.

67 Het valt overigens op dat Meiners in zijn preken voor ’t Loo en voor zijn familie de ethisch-hervormde kant op schoof.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018

DNK | 72 Pagina's

Willem Meiners: veldprediker in de Eerste Wereldoorlog

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018

DNK | 72 Pagina's