Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een scheurkalender als levenswerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een scheurkalender als levenswerk

H. Karssen (1845-1916), godsdienstonderwijzer te Amerongen

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter inleiding

Negentiende-eeuws christelijk-stichtelijk drukwerk kent diverse gestalten waaronder aan de drukpers toevertrouwde preken, liedbundels, almanakken en hervertellingen van bijbelse verhalen. Geen ervan is zo vergankelijk gebleken als de scheurkalender. 1 Wie er zijn levenswerk van maakte en de juiste toon wist aan te slaan, genoot het genoegen dankzij de hoge oplagen dagelijks een welkome en gerespecteerde ‘gast’ te zijn in menig christelijk gezin. Alle inspanning resulteerde evenwel niet in een blijvend monument dat de herinnering aan zijn schepper levend hield. De geschiedenis van ‘Karssens’ scheurkalender’, ooit decennialang lang een begrip, zelfs nog na de dood van zijn maker, laat het zien. Geen snipper is er meer over van de talloze jaargangen die van de pers kwamen. Dat de auteur, Hendrikus Karssen, niet geheel vergeten is, dankt hij aan andere geschriften van zijn hand die wel de tijd hebben doorstaan. Op basis daarvan is het mogelijk zich een beeld te vormen van de door hem gekoesterde godsdienstige opvattingen en daarmee van de ‘geest’ die ‘zijn’ kalender zal hebben doortrokken. Om daarop greep te krijgen analyseer ik in dit artikel, na een korte biografische schets van Karssen gegeven te hebben, de nog beschikbare geschriften van zijn hand. Ik sluit af met een impressie van het teloorgegane opus magnum.

Biografische schets

Hendrikus Karssen werd op 10 mei 1845 te Harderwijk geboren als zoon van Dirk Karssen, bakker van beroep, en Everdina Kok. Hij overleed op 15 december 1916 te Amerongen. Op 21 november 1877 trad hij te Harderwijk in het huwelijk met Maria Helena Engelenburg (1856-1911). Uit het huwelijk werden tien kinderen geboren, van wie er een als zuigeling overleed en twee anderen hun vader niet overleefden.

Karssen was aanvankelijk in het lager onderwijs werkzaam. Als hulponderwijzer te Ederveen verkreeg hij in 1865 de bevoegdheid om als godsdienstonderwijzer in de Nederlandse Hervormde Kerk op te treden. 2 Hij had zich voor die functie gekwalificeerd door zelfstudie met als coach ds. H.G. Lamers (1834-1903), de latere hoogleraar theologie te Groningen die van 1861-1866 predikant was in het Gelderse Scherpenzeel (18, p.v). 3

Vanaf 1867 was Karssen als godsdienstonderwijzer actief, in eerste instantie in zijn geboorteplaats. Daar legde hij zich klaarblijkelijk met name toe op de evangelisatie. Hij richtte een jongelingsvereniging op en was betrokken bij het zondagsschoolwerk. Met onder anderen de opwekkingspredikers S.H. Buytendijk (1820- 1910), H.E. Faure (1828-1898), D.P.M. Huet (1827-1895) en W. Krayenbelt (1812-1890) trad hij op bij openluchtbijeenkomsten die ‘opwekking tot geloof en geloofsleven’ onder jonge mensen ten doel hadden. 4 Ook zette hij zich in voor de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs. 5 Hij verruilde in 1877 Harderwijk voor Amerongen. 6 Vanaf 1 april 1877 was hij in dienst van De Vereeniging tot Evangelisatie in de Groep. Op tweede paasdag van dat jaar werd hij ‘tot zijn dienstwerk’ ingeleid. 7 De sporen die hij heeft nagelaten bestaan uit stichtelijke geschriften van diverse aard. De smaak van het schrijven had hij al te Harderwijk te pakken gekregen. Met verve ging hij nadien op die weg verder. Het bood hem de mogelijkheid zijn karige inkomsten aan te vullen. Dankzij het succes van ‘zijn’ kalender, waarover later meer, zal het hem na 1880 financieel voor de wind zijn gegaan.

Verteller voor de jeugd

Karssen is de auteur van diverse ‘zondagsschoolboekjes’, eenvoudig uitgegeven geschriften van beperkte omvang, die met name bij christelijke feestdagen, in het bijzonder het kerstfeest, 8 aan de jeugd ten geschenke werden gegeven. 9

De hoofdpersoon van De nieuwe Lazarus (1) is een knaap. Hij is arm en woont in een plaggenhut, waar hij samen met zijn ouders, de geit en het varken in een ruimte bivakkeert. Niettemin is hij gelukkig. Op de zondagsschool heeft hij Jezus leren kennen en vernomen dat hij ook ‘voor hen, die eenzaam en verlaten zijn’ geboren is (p. 16) en ook voor de armen ‘arm is geworden’ (p. 19). Blijmoedig sterft de ziekelijke jongen in de overtuiging dat de Heer Jezus zijn zonden heeft vergeven. Gelijk de bijbelse Lazarus werd hij in heerlijkheid opgenomen (Lucas 16:23).

In Opgestaan (2) wordt aangetoond hoe Jezus ‘nog dagelijks zijne opstandingskracht’ bewijst en Pasen als middelpunt een levende Heer is en geen ‘dooden Zaligmaker’ heeft (p. 30-31). Een predikant getuigt daarvan in het verhaal over een angstige ervaring die, zo bleek later, de ommekeer van een mens te weeg had gebracht. De dominee raakt, toen hij van een preekbeurt in een naburige gemeente op weg was naar de pastorie in Ermelo, bij het invallen van de duisternis in het Veluwse Speulderbos het spoor bijster. Hij loopt twee boeven tegen het lijf die hem willen beroven. Hij biedt zijn beurs en gouden horloge aan en vraagt de rovers ermee akkoord te gaan dat hij tot God bidt hun werk te zegenen. Bij het horen van het woord ‘bidden’ gaan zij er vandoor, zonder de snode plannen die zij voor die nacht hadden, uit te voeren. Het voorval demonstreert ‘dat wien God bewaart, welbewaard is’ (p. 26), maar bovenal getuigt het van de kracht van het gebed. Alleen de aankondiging ervan heeft al effect. Jaren later – de predikant woont inmiddels in een ander deel van het land –, blijkt de werking ervan nog groter te zijn geweest. Op de avond van eerste paasdag klopt een van de boeven aan bij de pastorie. Hij is koopman geworden en vraagt de predikant om vergeving voor het kwaad hem aangedaan. Hij verhaalt hoe het ‘Laat ons bidden’ uit de mond van de dominee hem ‘uit den dood’ opwekte en hem ‘als een scherp zwaard door de ziel’ sneed. Rust vond hij uiteindelijk dankzij ‘het woord van den lieven Zaligmaker: “Zoon, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven”. ’ (Matteüs 9:2 [p. 29]).

De Amerikaansche geschiedenis (3) speelt zich af in het zuiden van het negentiende eeuwse Amerika met zijn door slaven bevolkte plantages. Hoofdpersonen zijn een voorbeeldig plantersechtpaar dat zijn slaven in het christelijk geloof inwijdt, en twee van hun tot het christendom bekeerde kind-slaven. Door het bankroet van hun meesters komen zij in bezit van een wrede slavenhouder. Als echte christenen hebben zij geen vrees voor wie het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden (Matteüs 10:28). Wanneer er een slavenopstand uitbreekt, brengen zij het hun ingeprente evangelie van de vijandsliefde (Matteüs 5:44) in praktijk door hun hardvochtige meester te verbergen voor zijn achtervolgers. De man bezwijkt niettemin aan de opgelopen verwondingen. Voordat hij sterft, geeft hij zijn beschermers de vrijheid en bekent hij door frauduleus handelen hun oude meester zijn bezit te hebben ontnomen. Eind goed, al goed. De vrij gelaten kinderen worden herenigd met hun geliefde meesters. Zo laat de geschiedenis zien dat ‘God hier beneden dikwijls vrijgevig de gehoorzaamheid aan zijne geboden beloont’ (p.42).

Het Kerstgeschenk (7) is het verhaal over het kerstcadeau voor een zieke jongen dat zijn bestemming niet bereikte. De zondagsschoolonderwijzer was het ontgaan wie de taak op zich had genomen, het te bezorgen. Voordat hem een nieuw geschenk kon worden gegeven, was ‘het zieltje’ van de zieke knaap al ‘naar den hemel’ gegaan, waar het ‘de ware Kerstvreugde’ genoot (p. 12). Ondanks het aandringen van onderwijzer bekent geen van de zon-dagsschoolleerlingen de diefstal. Zijn vermaning aan de kinderen loopt uit op de verzekering dat ‘zijn geweten’ de dader zal ‘aanklagen, nu en tot in eeuwigheid’ en tot de oproep ‘den Heer vurig te bidden, om de bekeering van het kind’ (p. 14).

In het Paaschfeest (13) wordt de geschiedenis van de bekering tot het christendom van een joods meisje, Roosje Breetveld, verhaald. Zij behoort tot een muzikantengezin dat in zijn bestaan voorziet door op te treden in herbergen met als doel ‘de drinkebroers te lokken’(p. 17). De familie woont op de bovenverdieping van een pand, waarvan de benedenverdieping wordt gebruikt voor het houden van de zondagsschool. Wanneer op een avond de zondagsschoolleerlingen bij het naderende paasfeest samen zingen, vraagt Roosje of zij mag toehoren. De onderwijzer verhaalt bij die gelegenheid hoe volgens het Oude Testament de Israëlieten het paasfeest vierden. Hij legt uit dat het ‘lam op het Paaschfeest’ een ‘zinnebeeld’ was van het lam ‘gehangen aan het kruishout op Golgotha’, de Heer Jezus Christus, ‘die door de Israelieten is verworpen’ en wiens bloed ‘ons, die Hem liefhebben’ bewaart ‘voor den eeuwigen dood, voor het eeuwig verderf’ (p. 34-35).

Jaren later – zij had inmiddels de zorg voor haar ‘idiote’ broer en dreef ‘een kleinhandel in fruit en snoepgoed’ (p. 39) – vroeg de ziek geworden Roosje om een predikant. Blijmoedig stierf zij met een gebed tot Jezus op de lippen. Hem vroeg zij om met ‘uw albetalend bloed’ haar zonden te bedekken en haar ‘in uw zaligen hemel’ op te nemen, ‘opdat ik daar het heerlijke Paaschfeest moge vieren, waarnaar mijne ziel zoolang heeft gedorst’ (p. 44).

De strekking van Sia (16) is: ‘Onze lieve Heer Jezus is gekomen voor alle geslachten, talen en natiën. Hij ziet niet op de kleur der haren, of op het zwart der huid’ (p. 10). Deze overtuiging wordt geïllustreerd aan de hand van het verhaal over een Javaanse Mohammedaanse vrouw die als kindermeid met een Nederlands gezin op verlof in Holland verblijft. In ‘een hollandsch gewaad’ en met ‘een wit poeder’ ingewreven gezicht ‘om er toch zoo veel mogelijk Europeesch uit te zien en niet teveel de aandacht der kinderen af te leiden’ viert zij het kerstfeest op de zondagsschool mee. De onderwijzer had haar ervan verzekerd dat het ‘Allah’ zou verheugen als zij ‘zijn lieven zoon Jezus, als haren Zaligmaker’ zou aannemen (p. 11). Tijdens de viering wordt een op haar toegespitst kerstlied gezongen met onder meer de volgende woorden: ‘Jezus is ook Sia’s vrind/Ja, Hij werd ook voor haar kind’ (p. 13).

Kenschets van de verhalen voor de jeugd

Karssen laat zich kennen als een bekwaam verteller. In de Veluwse geschiedenis (2) schept hij een authentieke sfeer door de boeven Veluws dialect in de mond te leggen.

Opmerkelijk is het negatieve portret dat van de ouders van de ‘nieuwe Lazarus’ (1) wordt getekend. Het zijn ‘zeer onaangename menschen’ (p. 8) die hun zoon verwaarlozen. De vader was ‘hardvochtig’ en de moeder had geen hart voor ‘het lijden’ van haar kind (p. 21). Zij hielden hem van de zondagsschool af, ‘want dan moest moeder hem wasschen en wat beter kleeden, dan in de week, en vader moest geld uitgeven voor een paar nieuwe klompen en een goede pet’ (p. 11). Uit berekening lieten zij hem wel met kerstfeest naar de zondagsschool gaan gaan, omdat hij dan lekker kon eten en drinken en ‘een prijsje’ ontving. Toen hij een keer alleen een boekje kreeg, omdat hij de zondagsschool te weinig bezocht had, schoot dat bij de ouders in het verkeerde keelgat en moest de jongen het geschenk terugbrengen. Het is voor de verteller, een zondagsschoolonderwijzer, reden de ouders te typeren als ‘goddeloos’ en ‘ondankbaar’ en zijn pupil te adviseren voor hen te ‘bidden of God hun hart wilde veranderen’ (p. 18). Bij een bezoek van de onderwijzer aan de hut, komt het bijna tot een botsing tussen hem en de ouders. Die bedolven hem ‘onder een vloed van scheldwoorden’ en stelden ‘dat de rijke kinderen in de stad wel goed bedacht waren met geschenken, maar dat men de arme over het hoofd had gezien’. De onderwijzer werd kwaad, maar hield zich in, gedachtig aan het woord van Jezus dat men niet terug moet schelden (Lucas 6:28), met als positief resultaat ‘berouw’ bij de ouders over ‘hunne boosheid’ (p. 25). Na de dood van hun kind trokken zij verder bij en betreurden zij ‘hunne vroegere onverschilligheid’ (p. 31).

De verteller geeft geen blijk van enige compassie met en enig begrip voor de ouders. Hij acht hen klaarblijkelijk zelf verantwoordelijk voor het beklagenswaardige bestaan dat zij leiden.

Blijkens het Amerikaanse verhaal (3) is voor het christelijk geloof wezenlijk de vijandsliefde, maar evenzeer het respect voor wie met gezag bekleed is, ongeacht de wijze waarop het uitgeoefend wordt. Begrip of sympathie voor de slavenopstand ontbreekt. De afloop wordt als volgt beschreven: het gerecht vervolgde de deelnemers aan de opstand; het grootste deel van de voortvluchtigen werd gevat en de schuldigen werden streng gestraft (p. 38).

In het Paaschfeest (13) geeft Karssen vrij baan aan anti-joodse sentimenten. 10 Roosje krijgt slaag, wanneer zij haar ouders informeert over wat de zondagsschoolonderwijzer over het paasfeest vertelde. Haar vader is een bedrieger. Hij huurde de woning onder het mom handelaar in antiquiteiten te zijn, terwijl hij in werkelijkheid een herbergmuzikant was die zijn kinderen liet zingen, spelen en dansen ‘voor dronken mannen’ (p. 36). De aanwezigheid op de bovenverdieping van lieden die voortdurend met ‘harp en guitaar, triangle en trompet’ in de weer waren en hun spel gepaard lieten gaan met ‘een lastig gehuppel over den vloer’ (p. 19), stoor- de de zondagsschoolviering op de benedenverdieping ten zeerste. De ‘zaak des Heeren’ werd er door geschaad (p. 17). De familie werd weggewerkt, maar wilde zelf ook verhuizen vanwege de ongewenste aantrekkingskracht van de school op Roosje. Dankzij de slimheid van de vader behoefde geen huur betaald te worden. Hij bewees daarmee dat ‘het geslacht der schijnheilige Israelieten’ nog niet was uitgestorven, ‘die wel de grootste onrechtvaardige daad durfden verrichtten met den onschuldigen Jezus te doen kruisigen, en die toch aarzelden om in het rechthuis van Pilatus te gaan uit vrees zich te verontreinigen’ (Johannes 18:28 [p. 38-39]).

Het verhaal over Sia (16) bevat allerlei (historische) stereotiepen. Zij spreekt koeterwaals Nederlands (p. 9). Twee van haar kinderen sterven aan de cholera. Het verdriet daarover gaat gepaard met het commentaar dat ook mensen met ‘een bruine huid en een leelijk aangezicht’ toch ‘een liefhebbend hart’ hebben (p. 5). Door haar voorbeeldig gedrag, vriendelijkheid en onderdanigheid maakte Sia, de arme onwetende Mohammedaanse vrouw, vele christenen ‘in weerwil van hare donkerbruine huid’ beschaamd (p. 8). De Javaanse mannen zijn lui en laten hun vrouwen werken. Sia’s man, aan de drank verslaafd, mishandelde zijn vrouw bovendien. Om die reden verliet zij hem met haar kinderen. De verteller toont geen begrip, maar merkt op: ‘Sia kende den waren God [nog] niet, anders had zij het wellicht niet gedaan’ (p. 5). Het ontbreken van kennis van de God die onvoorwaardelijke huwelijkstrouw vraagt, impliceert tevens het gemis van een ‘God, aan wien zij haar leed kon klagen’ en van ‘Jezus, die haar gelukkig kon maken’ (p. 9).

Verteller voor volwassenen

De rode draad in De waarzegster (21) is het thema ‘bekering’. De levensweg van drie bekeerden wordt beschreven. De eerste is de waarzegster. Ooit was zij een ‘zondares’ – zij bedroog als zogenaamde helderziende tegen betaling mensen in nood –, maar zij kwam tot bekering en was nadien ‘een toonbeeld van stille getrouwe godsvrucht’ (p. 23). De twee anderen zijn haar dochter en zoon, die door haar vroegtijdig overlijden al jong wees waren. Het meisje was charmant en knap van uiterlijk, maar onbetrouwbaar. Zij belandde – verhuld wordt het aangeduid – in de prostitutie en komt na verloop van jaren, vergaan tot ‘een verflenste bloem’ (p. 37), in contact met een predikant die haar trouw bezoekt. Wanneer op een keer, vlak na haar gebed ‘o God, wees mij, arme zondares, genadig!’, de schoorsteen van haar huisje instort en de brokstukken neervallen op de plaats waar kort te voren de dominee gezeten was, beschouwt zij die gebeurtenis als een boodschap tot haar gericht: ‘Heden, indien gij zijne stemme hoort, verhardt uw hart niet; maar laat u leiden!’ (Hebreeën 3:7; 4:7 [p. 43]). Zij komt tot bekering en wordt als dienstbode in de pastorie opgenomen. Daar vindt uiteindelijk ook haar broer zijn tehuis. Na jarenlang in Indië als militair gediend te hebben, is hij om van een in de Oost opgelopen wond te genezen in het lokale hospitaal opgenomen. Hij was in Indië tot bekering gekomen en werd als een van de ‘fijnen’ met de nek aangekeken. De predikant ontfermt zich ook over hem en herenigt broer en zus. Zij behartigen de huishouding van het predikantsechtpaar. Na het overlijden van de dominee voorziet de oud-militair in het onderhoud van zijn zus en hemzelf als marskramer. Hij was een man ‘naar Gods hart’, niet alleen ‘strikt eerlijk’, maar waar hij kon, verkocht hij ook ‘paarlen van groote waarde, zonder prijs en zonder geld’ (p. 110). Voor wie niet van zijn geloofsgetuigenis gediend was, was hij ‘de blikken dominee’ (p. 112, 114).

De noodzaak van ‘bekering’ krijgt een bijzonder accent in Zijn er zoo? (28) en wel in samenhang met de schildering van het droevige lot van de onbekeerde mens. In het ‘Voorwoord’ van het boekje deelt Karssen mee daarin feiten en toestanden geschetst te hebben, ‘zooals ik ze in mijn leven meen te hebben aangetroffen’. Vromen en goddelozen worden ten tonele gevoerd. Tot de tweede categorie behoort bijvoorbeeld een vrouw die in onmin met haar moeder en zus leefde en niet op hetzelfde kerkhof als zij begraven wilde worden (p. 15), alsmede haar buurman die uit bijgeloof, de angst voor hekserij, de wagen met haar lijk niet over zijn erf wilde laten rijden (p. 14). De buurman was de boer van de hoeve Munnikshof. Wat zich daar in de loop van de tijd afspeelt, wordt vanuit diverse invalshoeken getekend. In de mannelijke lijn zijn de bewoners goddeloze, onbekeerde mensen. De ergste is boer Rik, die zich laat leiden door een ‘tooverdokter’, in de ban is van de drankduivel en jammerlijk aan zijn einde komt. Zijn vrouw Mijntje en zijn gelijknamige dochter daarentegen zijn gelovige vrouwen die als bekeerde mensen sterven. Hun geestelijke leidsman is Kees, de koopman, een marskramer, voor de buitenwacht ‘de blikken tuiter’ (‘kletsmeier’).

Kenschets van de verhalen voor volwassenen

Zijn er zoo? (28) geeft een goed inzicht in Karssens geloofsleer. Verhalenderwijs demonstreert hij dat de goddelozen ‘geen vrede’ hebben (p. 127), dat ‘de Heere een wreker is’ (p. 25), die niet met Zich laat spotten (p. 143) en de zondaar straft, als de maat van zijn ongerechtigheden vol is (p. 137). Hij betoogt hoe gruwelijk het is onbekeerd te sterven en voor Gods rechterstoel te verschijnen (p. 11, 19, 156-157), want niet alleen ‘het hemelsche Jeruzalem’ (p. 176), maar ook de hel, ‘de plaats, waar weening is der oogen en knersing der tanden’, is een realiteit (Matteüs 8:12 [p. 6]). Feitelijk is het boek een permanente uitnodiging tot bekering (p. 157, 172- 173). Daarbij wordt benadrukt dat het ware geloof niet een kwestie van louter kennis is. Een ‘godgeleerde’ is niet identiek aan ‘een tot God bekeerde’ (p. 83). Uitvoerig wordt de bekering van Kees, de koopman, beschreven. Hij, die over een fenomenale kennis van de Bijbel en de geloofsleer beschikte, had ooit op de vraag of hij bekeerd was, ‘ja’ geantwoord, maar ten onrechte: ‘Hij was nog geen arme zondaar geworden voor God en kende nog den rijken Christus niet’ (p. 86). Die leert hij kennen door na een zware geestelijke depressie inzicht in ‘eigen zonden’ gekregen te hebben en geleerd te hebben ‘niets te zijn voor den Heere’ (p. 109), en geen ander dan ‘de Heere Jezus’ tot ‘Borg en Middelaar’ te hebben (p. 165). Karssen erkent dat bekering op verschillende wijze kan gebeuren, maar altijd als middelpunt heeft: ‘Jezus Christus, het geslachte Godslam, dat met zijn bloed de zonden bedekt’ (p. 110).

De waarzegster (21) en Zijn er zoo? (28) hebben een aantal overeenkomsten. De bijgelovige boer blijkt een geliefd personage (21, p. 27-29) en boer Rik een oude bekende, evenals de vrome marskramer (21, 111-115). Wat betreft God, valt in De waarzegster evenwel de nadruk op diens ‘wonderlijke’ sturing van het menselijk lot (21, p. 39, 91).

Karssen doorspekt zijn verhalen met bijbelteksten en aan de Bijbel ontleende vergelijkingen. De predikant bidt tot God om de vrouw van lichte zeden, de ‘zondares’, tot ‘eene Magdalena’ te maken (Lucas 7:36-50; 8:2 [21, p. 35]). De oud-militair was bekeerd, maar had ‘in den grijzen ouderdom’ nog ‘zijne worstelingen, als een Jakob bij den Jabbok’ (Genesis 32:24-29 [21, p. 107]). Boer Rik, ‘de geheel zinnelijke, natuurlijke mensch’ had als ‘geestesbroeders koning Achab en koning Saul’ (28, p. 60). Koopman Kees is een trouwe vriend op wie Spreuken 17:17 en 18:24 van toepassing zijn (28, p. 123).

Blijkens zijn verhalen voor de jeugd en voor volwassenen was Karssen een orhodox protestant. In Zijn er zoo? (28) manifesteert hij zich als een bevindelijk gelovige die eigen accenten legt. De door hem gecreëerde Kees bezocht blijkens zijn bekeringsverhaal (p. 167-173) ‘gezelschappen’ van vromen, maar neemt er toch afstand van, omdat ‘de geest der bespiegeling’ er te veel heerst en ‘het blijmoedig, werkdadig arbeiden in den dienst des Heeren niet genoeg werd besproken en beoefend’ (p. 169). Hij was actief in een ‘vereeniging van jongelieden’ en betrokken bij een geestelijke opwekkingsbijeenkomst op een landgoed waar predikanten van diverse richtingen optraden – het verhaal bevat klaarblijkelijk autobiografische elementen – en geloofsgetuigenissen van verschillende inhoud weerklonken (p. 170). Zelf voelde hij zich meest aangetrokken tot diegenen voor wie het leven van de bekeerde mens niet vredig en rimpelloos is, maar een bestaan waarin de zondige aard nog voortdurend opspeelt.

Maatschappijkritiek is Karssen vreemd. In De waarzegster (21) kapittelt hij evenwel onverbloemd ‘onze Christelijke regeering’ die door in Indië de verkoop van opium te verpachten, ‘millioenen schats’ verdient aan het ongeluk van ‘duizenden bij duizenden menschenlevens’ (p. 105). 11

Catechiseermeester en zondagsschoolonderwijzer

Voor het catechetisch onderwijs in de kennis van de Bijbel schreef Karssen een vraag- en antwoordboek dat hij als ‘tweede’ aanduidde (19), omdat het bedoeld was voor meer gevorderde leerlingen die al een eenvoudig boekje over dezelfde stof hadden doorgenomen. 12 Blijkens zijn verhalen lag de Bijbel Karssen voor in de mond. Spelenderwijs maakte hij anderen deelgenoot van zijn fabelachtige bijbelkennis met een Bijbelsch ABC (26) en met bijbelse raadsels (27). 13 De tekst bij de Q in het ABC luidt:

Quartus, gij begint met Q.

Ik kende u niet, maar ken u nu;

Paulus zond ons uwen groet [Romeinen 16:23],

Liefde-groeten zijn zo zoet. (p. 28)

Zoals zoveel andere godsdienstonderwijzers was Karssen zeer geïnteresseerd in de kerkgeschiedenis. Over het christendom in Nederland tot de Hervorming schreef hij een geleerd boek (18), waarin de bijzondere aandacht voor de middeleeuwse letterkunde opvalt (p. 91-101). Het debiet ervan was klaarblijkelijk te gering om de uitgave van een vervolg te rechtvaardigen. Voor eigen gebruik en ten dienste van collega-zondagsschoolonderwijzers maakte Karssen liederen voor de christelijke feestdagen op bestaande melodieën (6-7, 23-24). In Paaschfeest (13) laat hij de zondagsschoolkinderen een door H.A. Berends uitgegeven, op Johannes 20 gebaseerd lied van zijn hand zingen dat begint met

Ziet gij die bedroefde vrouw?

Zie haar weenen; zie haar rouw;

Hoor haar zuchten om haar Heer,

Zie haar bukken keer op keer! (p. 20)

Dichter van stichtelijke poëzie

Een substantieel deel van Karssens schriftelijke arbeid bestaat uit stichtelijke poëzie. In Zijn er zoo? (28) worden de verhalende gedeelten afgewisseld met toepasselijke liederen/gedichten. Op de weg naar zijn bekering woelden voortdurend de volgende woor-den door het hoofd van koopman Kees:

Zooals ik ben, kom ik tot U, vermoeid van ’t bange strijden,

O, lieve Jezus, help mij nu. Red mij van zielelijden! (p. 107)

Karssen verzorgde een herziene uitgave van de door H.J. Budding(h) (1810-1870), een kleurrijke en door bevindelijke protestanten hooggeachte predikant, samengestelde bundel geestelijke liederen (20). 14 Hij schaafde de taal en stijl bij en verving een aantal verzen door andere. Het vierde vers van lied 1, een loflied luidt:

In Jezus Christus zoeten naam

Moet buigen alle knie te saam,

Tot prijs en heerlijkheid van God, –

Dit zij ons eeuwig, zalig lot. (p. 5)

Hij publiceerde Christelijke gedichten (25), een bundel stichtelijke poëzie, voor tweederde bestaande uit werk van eigen hand (p. 1-66), met daaraan toegevoegd een of meer gedichten van Nederlandse poëten, onder wie A. des Amorie van der Hoeven, W. Bilderdijk, A. van der Hoop Jr., en H. Tollens Cz.. Met de bloemlezing bewees hij thuis te zijn in de Nederlandse letterkunde. Met zijn eigen bijdragen manifesteerde hij zich op poëtische wijze als de godsdienstonderwijzer en evangelist. Dichterlijk becommentarieerde hij bijbelgedeelten. 15 Tien pagina’s over ‘de geraakte’ in Marcus 2 sloot hij af met:

De avond is gedaald, de heldre sterren stralen;

Zij willen aan elkaâr het blijde feit verhalen,

Dat ver beneden haar op aarde is geschied.

Zij flonkren in het meer en op Kapernums wegen,

Zij spreken sterrentaal en schitteren Jezus tegen,

Die over zonde en smart en ’t sterrenheir gebiedt. (p. 10)

Vijf bladzijden over ‘De nacht [van Jakob] aan de Jabbok!’ [Genesis 32:23-33] lopen uit op:

Terwijl de sterren bleeken,

Knielt Isrel [Jakob] biddend neêr;

De angsten zijn geweken,

Hij zag Gods aanzicht weer!

Hij denkt aan Bethels droomen [Genesis 28:10-22],

En aan het ‘Leger Gods’ [Genesis 32:1-2];

En hier aan Jabboks stroomen,

Bleek ’s Heeren trouw een Rots.

Nu zal hij niet meer vreezen;

Verdwenen is zijn pijn;

Dit Pniël mag hem wezen,

Een eeuwig medicijn. (p. 27)

Het lied ‘Zondagmorgen’ brengt de betekenis van de zondag aan het licht:

Elke nieuwe Zondagmorgen,

Predikt luid dat Jezus leeft:

Dat Hij hier in ’t land der zorgen, Zegenend Zijn volk omzweeft;

Dit te weten troost de harten, Balsemt wonden, lenigt smarten,

Is de roos wier zoete geuren, droeve zielen op kan beuren. (p. 33)

Het levenswerk: de Bijbelsche Scheurkalender voor Oud en Jong Van 1880 tot zijn dood wijdde Karssen zich aan de verzorging van de Bijbelsche Scheurkalender voor Oud en Jong, een uitgave van C. Misset te Doetinchem. Het eerste kalenderblaadje was gedateerd 1 januari 1881. Zoveel stof had hij voorbereid dat de uitgever in staat was postuum nog de 37 ste jaargang voor 1918 van ‘Karssen’s scheurkalender’ aan te bieden met daarbij de mededeling dat ‘uit de nalatenschap is gebleken, dat de Kalender ook in de toekomst geregeld zal kunnen blijven verschijnen’. 16 In het ter gelegenheid van de 30 ste jaargang gepubliceerde Zijn er zoo? (28) wordt de tekst geciteerd die Karssen ter inleiding van de ‘feestkalender’ schreef. Hij noemt daarin de doelstelling van de ‘preekjes’ op de voorkant van de blaadjes: Gods ‘dierbaar Woord in korte gedachten te verklaren en toe te passen op de verschillende omstandigheden van het huiselijk, maatschappelijk en zieleleven’. Ook memoreert hij het ‘zegenrijk genot’ waarmee ‘de achterkantjes’ gelezen kunnen worden. Daarvan kan men zich een beeld vormen dankzij de gepubliceerde bloemlezing met de titel Kent gij uw Bijbel? (27).

Wat de teneur van de voorzijde betreft, mag men aannemen dat Karssen daarop zijn orthodox en bevindelijk geloof, verwoord in onder meer zijn vertellingen, tot uitdrukking heeft gebracht. Dezelfde geloofsovertuiging belijdt hij ook in de aanbevelingen die hij ter inleiding schreef voor door Misset in vertaling uitgebrachte stichtelijke boeken van buitenlandse auteurs. 17 Zeer te spreken was hij over de boeken van de Engelse schrijfster Fannie Eden, pseudoniem van Fanny Eadon Horner (1849-1945), omdat zij ‘zich geheel en al beweegt op grond van Gods Woord’, haar lezers ‘een helderen blik in de diepen verdorvenheid van het menschelijk hart’ gunt, hun voorhoudt dat alleen ‘het bloed van Jezus Christus’ van alle zonden reinigt en niet schroomt ‘het den boozen aan te zeggen, dat het vreeselijk is te vallen in de handen van den levenden God’. 18 Daarbij is haar zedeleer ‘echt bijbelsch’ 19 en is zij op en top een schrijfster. Haar verhalen boeien ‘tot het einde, maar winden niet op. [...]. Men wordt bij het lezen niet kunstmatig zenuwachtig geprikkeld, maar menigmalen weldadig gestemd, zoodat er reine snaren in ons binnenste trillen’. 20 Ook prees Karssen de bestseller De wijde wereld (1905) van de Amerikaanse schrijfster Elisabeth Wetherell, pseudoniem van Susan Bogert Warner (1819-1885), als een boek waarin de Heer Jezus Christus ‘erkend en geëerd wordt als de eenige Zaligmaker, die den waren vrede geeft in de bedroefde, lijdende en strijdende harten’ (p. 4). 21

Door jarenlang in zijn eentje de tekst voor de scheurkalender te verzorgen, leverde Karssen een prestatie van formaat. Naar het toeschijnt, speelde hij gedurende de tachtiger jaren zelfs op twee borden te spelen: bibliografisch staat hij ook te boek als de auteur van de Christelijke Scheurkalender, een uitgave van J.C. van Schenk Brill te Doesburg, verschenen in ten minste de periode 1884-1887. 22 De verhouding tussen de beide kalenders is niet duidelijk. Gaat het om twee verschillende kalenders of om dezelfde kalender onder verschillende naam? Door D. Bolle te Rotterdam werd jaarlijks intensief geadverteerd voor Karssens kalender. De boekverkoper bood die als ‘Bijbelsche’ maar ook als ‘Christelijke’ scheurkalender aan. 23 Hoe het ook zij, als kalender-auteur betoonde Karssen zich te behoren tot de bijzondere talenten van de ondergewaardeerde beroepsgroep van de godsdienstonderwijzers. Dagelijks stichtte hij ‘duizenden en duizenden in den lande’. 24

Geschriften

Een betrekkelijk groot aantal geschriften van Karssen is niet beschikbaar in een openbare collectie. Zij zijn gemarkeerd met *. De informatie over de niet beschikbare publicaties is ontleend aan Brinkman’s catalogus der boeken [...] 1850-1882 en 1881-1891, alsmede aan het Nieuwsblad voor den Boekhandel en advertenties in dagbladen.

1. De nieuwe Lazarus of arm maar gelukkig. Een kerstboekje. Höveker & Zoon, z.j. [1874; 17 cm.; 32 p.].

2. Opgestaan. Het blijde Paaschfeest. Amsterdam, tweede druk: Höveker & Zoon, z.j. [1875; 17 cm.; (6) + 31 p.].

3. In Christus is geen dienstknecht of vrije. Eene Amerikaansche geschiedenis. Naar het Fransch. Rotterdam, derde druk: D. Bolle, z.j. [1889; 19 cm.; 46 + (1) p.; oorspronkelijke uitgave, Amsterdam: Höveker & Zoon, 1875].

4. *Lutze Toenning, de visser van Helgoland. Een verhaal. Naar het Fransch. Harderwijk: H.A. Berends, 1875.

5. *Kerstlied(eren). Harderwijk (’s-Gravenhage): H.A. Berends (A. Berends), 1875-1885. 25

6. *(Nieuw) Paaschlied. Harderwijk (’s-Gravenhage): H.A. Berends (A. Berends), 1875, 1884. 26

7. Het kerstgeschenk voor het zieke kind. Harderwijk: H.A. Berends, z.j. [1876; 19 cm.; 14 p.]. 27

8. *Zonde en genade. Eene Overveluwsche geschiedenis. Amsterdam: Höveker & Zoon, 1876.

9. *De vogelvanger en zijn zoon. God is rechtvaardig, maar ook barmhartig. Doetinchem: C. Misset, 1876.

10. *De zoon van moeder Neele, de visscherin. Een verhaal voor jongelieden. Amsterdam: Höveker & Zoon, 1877.

11. *Steintje de stovenzetster. Een volksverhaal in de volkstaal. Harderwijk: H.A. Berends, 1878.

12. *Kardoe, het Hindoemeisje. Een schets uit het leven der Hindoe’s. Briele: J. Wierema, 1878.

13. Het Paaschfeest van Roosje Breetveld. Een verhaal. Amsterdam: Höveker & Zoon, z.j. [1878; 18 cm.; 46 p.].

14. *Het licht in de duisternis, of de bekeering van een opperhoofd der Hottentotten. Amsterdam: Höveker & Zoon, 1878

15. *Adjai, de kleine Afrikaansche negerjongen. Een verhaal. Naar het Fransch. Winterswijk: H. Bulens, 1878.

16. Sia of de Indische baboe op het kerstfeest. Utrecht: J.H. van Peursem, z.j. [1879; 17 cm.; 16 p.].

17. *Vijftien feestliederen, op bekende wijzen. Utrecht: J.H. van Peursem, 1879.

18. Het christendom in Nederland tot op den tijd der Hervorming. Met een aanbevelend woord van Dr. G.H. Lamers hoogleraar te Groningen. Winterswijk: Bulens 1879 [20 cm.; viii + 146 p.].

19. ‘Mijn tweede vragenboek’. Geschiedkundige inhoud des Bijbels, in vragen en antwoorden. Doetinchem: F.A. Bosman, 1883 [17 cm.; 128 p.; *tweede, geheel herziene druk, 1886].

20. Bundeltje lofzangen en geestelijke liederen tot gebruik in huisgezinnen en scholen. Nieuwe uitgave, vijfde druk herzien door H. Karssen. Rhenen: W.J. van Nas, z.j. [1889; 17 cm.; 146 + (6) p.].

21 .De waarzegster en hare kinderen of van duisternis tot licht. Een verhaal. Amsterdam: Höveker & Zoon, z.j. [1891; 19 cm.; 116 p.; ill.].

22. *Nog niet te laat. Een verhaal. ’s-Gravenhage: A. Berends, 1892.

23. *Achttal pinksterliederen op bekende wijzen. Kollum: T. Slagter, 1893.

24. *Achttal kerstliederen. Kollum: T. Slagter, 1893.

25. Erica. Christelijke gedichten. Kollum: T. Slagter, z.j. [1898; 21 cm.; 95 + (1) p.].

26. Bijbelsch ABC voor kinderen, met plaatjes en versjes. Rhenen: W.J. van Nas, z.j. [1903; 23 cm.; 39 p.].

27. [C. Bogaarts, samensteller] Kent gij uw Bijbel? 400 bijbelsche vragen en raadsels met hunnen antwoorden van H. Karssen [...]. Voor zondagsschool, huisgezin, knapenvereeniging, catechisatie. Doetinchem: C. Misset, z.j. [1912; 20 cm.; vi + 164 p.].

28. Zijn er zoo? Schets uit het volksleven. Uitgegeven ter herdenking van den dertig-jarigen arbeid van den heer Karssen, alsschrijver van den Bijbelschen Scheurkalender voor oud en jong. Doetinchem: C. Misset, z.j. [1911; 17 cm.; (6) + 176 p.].

Karssen werkte mee aan Oud en Nieuw. Tijdschrift voor de jeugd 28 en aan het sedert 1890 uitgebrachte ‘De Wachter’. Christelijk Weekblad. In de periode 1894-1897 was hij lid van de redactie.


1 Afgaande op A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel [...], ii/1, Amsterdam 1887, 57, en ii/2, Amsterdam 1887, 398-399, kwam de scheurkalender in Nederland in de zestiger jaren van de negentiende eeuw in zwang. De wandalmanak en scheurkalender maakten opgang ten koste van de almanak in boekvorm.

2 Zie mededeling in Rotterdamsche Courant, 18-4- 1865.

3 Zie de lijst van geschriften aan het slot. Voor verwijzingen in de tekst wordt gebruik gemaakt van de daar gegeven nummering.

4 Zie krantenknipsel uit 1907, Centraal Bureau voor Genealogie, in: Het geheugen van Nederland. Ook na zijn vertrek naar Amerongen was Karssen betrokken bij het evangelisatiewerk op de Veluwe. Het Algemeen Handelsblad van 26 mei 1879 noemt hem onder de sprekers van een bijeenkomst van ‘Christelijke Jongelingsvereenigingen van de Veluwe en anderen’ op 28 mei 1879 op het landgoed Veldwijk te Harderwijk.

5 De Standaard, 21-1-1876.

6 De genoemde ds. Buytendijk stond in 1863-1874 in Harderwijk en in 1879- 1881 te Amerongen. In zijn autobiografie Bladen uit mijn levensboek (tweede druk, Nijkerk 1911), komt de naam Karssen niet voor. In zijn weinig flatteuze beschrijving van de bevolking van Amerongen is eenmaal sprake van ‘mijn godsdienstonderwijzer’ zonder nadere informatie (p. 143). Buytendijk nam in 1863 het initiatief tot het houden van ‘Zendingsfeesten in de vrije natuur’ overal in het land (p. 175-183). Voor de ‘feesten’ zie A. Houkes, Christelijke vaderlanders. Godsdienst, burgerschap en de Nederlandse natie (1850-1900), Amsterdam 2009, 103-143.

7 De Standaard, 21-2-1877.

8 Voor kerstverhalen zie C. Houtman, ‘Kerstvertellingen uit een voorbije tijd’, Boekenpost 45, nr. 147, januari/ februari (2017), 46-50.

9 Voor het genre zie R. Van Schoonderwoerd den Bezemer, De ware kindervreugd. Een overzicht van de auteurs, illustratoren en uitgevers van de protestant-christelijke jeugdliteratuur in haar bloeitijd, Kampen 2015.

10 Zie in dit verband E. Sanders, Levi’s eerste kerstfeest. Jeugdverhalen over jodenbekering, 1792-2015, Nijmegen 2017.

11 Het monopolie op de handel in opium in Indië berustte bij de overheid, sinds 1826 vertegenwoordigd door de Nederlandsche Handel-Maatschappij. De verkoop verliep via Chinse pachters.

12 Voor het genre zie C. Houtman, Bijbelse geschiedenis herverteld. Woord en beeld – Vraag en antwoord, Heerenveen 2010, 85-135.

13 Voor het genre zie C. Houtman, ‘Negentiende- en twintigste-eeuwse bijbelse raadselboekjes’, Boekenpost 20/118, mei-april (2012), 24-26; dezelfde, ‘De Bijbel als een bron voor aangenaam en nuttig tijdverdrijf’, Met Andere Woorden 31/1 (2012), 24-38, en ‘Spelenderwijs thuis raken in de Bijbel’, Met Andere Woorden 34/3 (2015), 37-44.

14 De eerste uitgave verscheen in 1865. Zie C. Dekker, Huibert Jacobus Budding 1810-1870 en zijn gemeenten in Zeeland, Goes/ Middelburg 1986, 81-82, 102.

15 Vgl. Houtman, Bijbelse geschiedenis herverteld, 167- 177; dezelfde, ‘De Bijbel in dichtmaat. Enkele negentiende-eeuwse proeven voor de jeugd’, Met Andere Woorden 32/3 ( 2013), 16-27.

16 Mededeling van de uitgever aan de boekhandel van 16 februari 1917. Zie Bedrijfsdocumentatie van Misset in de Bibliotheek voor de Boekhandel/Bijzonder Collecties UvA. Blijkens Brinkman’s catalogus der boeken [...] 1917-1920, 595, en 1921-1925, 651, houdt de uitgever nog jarenlang de naam Karssens’s Bijbelsche Scheurkalender in ere. In de jaargangen 1927-1931 wordt daaraan toegevoegd: ‘Opnieuw bewerkt door J. Goslinga, H. Kaajan, J.C. Rullmann en N. Van der Snoek’. Zie Brinkman’s catalogus der boeken [...] 1926-1930, 377.

17 In verkorte vorm ook opgenomen in de catalogus Feestgeschenken van de uitgever, onder meer in die van 1910 en 1913. Zie de Bedrijfsdocumentatie (n. 16).

18 Niemands lieveling [...] (1890), p. ii.

19 Meer dan goud [...] (1899), p. i.

20 De bekeering van Bertha Merlin (1901), p. iii.

21 Verder leidde hij werk in van onder meer de Engelse methodistische predikant Silas K. Hocking (1850- 1935) en van de Nederlandse schrijver Louwrens Penning (1854-1927).

22 Zie Brinkman’s catalogus der boeken [...] 1881-1891, 477.

23 Zie bijvoorbeeld de advertentie in het Rotterdamsch Nieuwsblad, 30-12-1886, naast die in De Standaard, 24-12-1886.

24 Aldus de uitgever in het jubileumboekje (28). De oplage voor 1916 bedroeg 52.000 exemplaren. Zie de brochure van de uitgever in de Bedrijfsdocumentatie (n. 16).

25 Karssen publiceerde verscheidene kerstliederen met muziek op bekende wijzen, ook als ‘Nieuw Kerstlied’ aangeduid. Zie de advertenties van de uitgever in bijv. De Standaard, 6 december 1882, 13-11-1883.

26 Karssen publiceerde verscheidene paasliederen met muziek op bekende wijzen aangeduid. Zie de advertenties van de uitgever in bijv. De Standaard, 1 april 1876, 1 april 1882.

27 Digitale versie raadpleegbaar via www.achterderug. nl.

28 M. Rietveld-van Wingerden, Jeugdtijdschriften in Nederland & Vlaanderen 1757-1942. Bibliografie, Leiden 1995, 88.

Dit artikel werd u aangeboden door: Archief en Documentatiecentrum van de Gereformeerde kerken in Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018

DNK | 106 Pagina's

Een scheurkalender als levenswerk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2018

DNK | 106 Pagina's