Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gered #5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gered #5

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de pastorie van John Harper is blijdschap om de geboorte van hun dochtertje. Maar er zijn ook grote zorgen gekomen. Zijn vrouw Annie heeft koorts gekregen, die maar niet verdwijnen wil. In Belfast probeert Henry zichzelf in leven en uit het weeshuis te houden door het doen van klusjes rond de haven.

Glasgow

John knikt, even? Voor zijn gevoel duurt het allemaal veel te lang. Tot hij opeens een kreetje hoort. Ja, hij hoort duidelijk een baby huilen! John is al bij de deur, die Jessie net voor hem openhoudt. In bed ligt Annie. Wat ziet ze er moe uit. Maar haar ogen stralen. Samen kijken ze naar een huilend hoopje mens. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren, schiet het door Johns hoofd. Hij buigt zich voorover en kijkt naar het rood aangelopen gezichtje.

“Ons meisje,” zegt hij “Annie Jessie. Een hele mond vol,” hij lacht naar Jessie, we zullen haar vooral Nina noemen.”

Jessies hoofd schiet met een ruk omhoog.

“Menen jullie dat? Dat is mooi!”

Glimmend van genoegen gaat ze verder met opruimen.

Ze zorgt goed voor de kleine meid en moeder Annie. Maar toch maakt ze zich zorgen. Annie knapt niet op. Ze krijgt koorts. En hoe Jessie ook haar best doet, hoe John ook bidt, de koorts zakt niet. De dokter komt erbij. Hij schudt bedenkelijk zijn hoofd. Dan kijkt hij John aan en zegt: “Bidden maar dominee, misschien dat dat nog helpt.”

Het is stil in de pastorie. Jessie loopt bijna op haar tenen door het huis. Zodra de baby een kik geeft, is ze bij haar.

Ze draagt het bundeltje naar de grote slaapkamer. John zit op een stoel naast het bed. Hij pakt het kleine meisje van Jessie over en legt het voorzichtig in de armen van haar moeder. Met een bleek gezicht kijkt Annie op hun kindje neer. Beschermend vouwt John zijn armen om hen heen.

“Annie, Nina.” fluistert hij zacht. In zijn hart stijgt een schreeuw op. “Heere, spaar haar toch!” Het zweet parelt op Annies gezicht. Jessie komt met een koude doek en probeert haar wat af te koelen. Maar de koorts blijft.

Met pijn in zijn hart kijkt John neer op het kleine volmaakte gezichtje van hun meisje. Het meisje van Annie en hem. Terwijl hij haar heen en weer wiegt, neuriet hij zacht de melodie van een lied. De woorden bidt hij mee.

‘Heere, ontferm U.”

Belfast

Boven het dagelijks rumoer in de haven uit klinkt een stem. “Hee, ventje! Kom eens hier!”

Henry draait zich om. Hij ziet één van de havenarbeiders naar hem wenken.

“Heppie mij nodig?” vraagt hij, terwijl hij naar de man toeloopt. De man is rood aangelopen en wrijft in zijn handen.

“Jonge, ik krijg ’t niet af. Sou je mij kunne helpe?” Hij wenkt met zijn hoofd, naar een houten kar. “We motte alle bagage uit dat schip hale, maar nu is die kerel weer ziek en ik krijg ut nie klaar alleen.”

Henry trekt z’n pet recht, kijkt de man aan en zegt: “Dat is goed, maar zonder cente kom ik niet thuis.”

De man knikt. “Daar komme we wel uit jochie, laat maar eens zien wat je waard bent.” Henry loopt met de man mee, ze sjouwen zakken en kisten uit het grote schip.

Alles wordt opgestapeld op de kar. Dan duwen ze die samen door de drukte. De kar is zwaar. Henry voelt het zweet vanonder z’n pet druipen. Waar zou dat schip vandaan gekomen zijn?

“Hee, oplette!” roept de man die aan de andere kant tegen de kar duwt. “We motten die kant op.” Langzaam verandert de kar van richting. Hier is het rustiger. De meeste passagiers van het schip lopen de andere richting uit. Er lopen wat matrozen en mannen die in de haven werken. Sommigen knikken als ze Henry en de man zien, anderen kijken niet op of om. Het wemelt van de arbeiders en zeelieden in de haven. Hier valt hij niet op. Soms is er een blik van herkenning, maar meestal is iedereen druk met zijn eigen werk.

Elke dag loopt Henry hier rond. Er is genoeg te zien, maar inmiddels ook veel te doen. Hij verkoopt kranten en doet klusjes. Een enkele keer aan boord van een schip, maar vaker in de haven. Wanneer het donker wordt, sluipt hij naar het huisje van Jeff. Voor zover je het een huisje kunt noemen. Het is een eenvoudige hut, maar hier heeft hij in ieder geval een warm slaapplekje. Tenminste voor zolang het duurt.

Vorige week is Jeff niet thuisgekomen. Henry maakte er zich eerst niet druk om. Het gebeurde wel vaker dat Jeff midden in de nacht stommelend binnenkwam. Maar na een paar dagen ging hij toch voorzichtig wat informeren bij mannen die Jeff kennen. “Weet je dat nie jong?” Meewarig hoofdschuddend hadden ze hem aangekeken. “Jeff is erbij. Ze hebben hem betrapt.”

“Enne, ik zou maar oppasse as ik jou was…” had één van hen gezegd. Nou, Henry past op! Bijna niemand weet dat hij bij Jeff woont. Jeff neemt ook nooit iemand mee naar z’n ‘veilige plek’ zoals hij die altijd noemt.

Achter de passagiers van een schip loopt hij in gedachten naar de stad. In zijn hand heeft hij een shilling. Eerst maar wat te eten halen. Hij kijkt naar de mensen om zich heen. Een echtpaar met een kinderwagen, een groep mannen met hoeden, vrouwen met een mand aan hun arm. Hij hoort het rumoer van de markt.

“Vers fruit, haal hier uw vers fruit!” Een koopman ziet rood van het roepen terwijl hij zijn waar aanprijst. “Deze kant, hier mot u sijn!” een jongen van Henry’s leeftijd roept het de mensen toe bij een andere kraam. Iedereen is druk met zichzelf.

Op de hoek, een beetje uit de drukte, staat een deftige man met een bolhoed. Hij draait de punten van zijn snor omhoog terwijl hij peinzend om zich heen kijkt. Onder zijn arm heeft hij een opgevouwen krant. Henry loopt naar de man en blijft naast hem stilstaan. Na een poosje buigt de man zich naar hem toe en vraagt: “Wat kan ik voor je doen?”.

“Nou, ik sou eigelijks wel graag wat voor ú willen doen, sir,” zegt Henry beleefd. “U siet eruit of u wel wat hulp ken gebruike.”

De man lacht hartelijk. “Zo, zo, dus jij denkt dat ik wel wat hulp kan gebruiken? Wat voor soort hulp bedoel je precies?”

Henry maakt zich breed terwijl hij zegt: “Ik sou uw spullen kunnen dragen of u de weg kunne wijse.” Plotseling ziet hij in een flits twee jongens wegduiken. Ze lachen terwijl ze elkaar aanstoten. De één gaat naar links en zet een vrolijk deuntje in. Maar de ander botst ineens hard tegen Henry aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 2023

Daniel | 36 Pagina's

Gered #5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 2023

Daniel | 36 Pagina's