Vijftien portretten van SGP-Kamerleden
“Ieder vogeltje zingt zoals ie gebekt is”. Dat geldt ook voor Kamerleden. Sinds ds. Kersten in 1922 de rij van SGP-sprekers opende, hebben nog dertien anderen het woord mogen voeren. Ieder in z’n eigen tijd en met alle variaties die er zijn als het gaat om inborst, stem(volume), her- en afkomst, temperament en woordkeuze. Van statige kanseltaal tot juridisch jargon, met een Zeeuwse tongval of algemeen beschaafd Nederlands, soms klonk een zware bas, dan weer een tenor. Het beeld van de ‘geachte afgevaardigden’ werd mede ingekleurd door stemmig zwart en later lichtere tinten textiel. Er is wel gezegd dat de SGP evolueerde van een domineespartij tot een partij van ingenieurs, en daarna juristen. Daar zit iets in, maar het is te stellig. En zeker nu, met een fractie die bestaat uit een secure jurist, een praktisch ingestelde ingenieur en een historicus gevormd in het onderwijs, is de samenstelling van de fractie breed gemêleerd. Hieronder een schets van alle SGP-Kamerleden. Om te beginnen de ‘aartsvaders’ van de SGP, het driemanschap ds. Kersten, ds. Zandt en ir. Van Dis.
Ds. G.H. Kersten (1922-1945)
De 'maidenspeech' van de SGP werd op 10 november 1922 gehouden door ds. G.H. Kersten. Daarmee was voor lange tijd de toon van het SGP-geluid gezet. Ds. Kersten was een vlotte spreker en een scherp debater, al moest hij volgens een collega in het begin nog heel wat van het politieke bedrijf leren. In de SGP-fractie speelde hij, toen hij gezelschap kreeg van ds. Zandt en daarna ir. Van Dis, duidelijk de eerste viool. Hij was de meest politieke van het SGP-trio. Dat ds. Kersten na zijn entree welwillend werd bejegend, blijkt onder meer uit het feit dat de eerste rooms-katholieke premier van Nederland, Ruijs de Beerenbrouck, vrij uitvoerig op de SGP-inbreng inging. Het debat werd door ds. Kersten niet geschuwd. Hij kruiste de degens met ministers en Kamerleden van alle partijen. Zo lag hij herhaaldelijk in de clinch met de sociaaldemocratische arts mevrouw De Vries-Bruins, met name over het onderwerp vaccinatie.
Het vaakst kruiste hij de degens met de antirevolutionairen, hun leider en sterke man Colijn voorop. Logisch: SGP en ARP streden om dezelfde kiezers. De debatten met antirevolutionaire ministers en Kamerleden (de ARP had zelfs speciale SGP-bestrijders in de fractie die het 'Kerstenianisme' de wind uit de zeilen moesten nemen) werden dan ook op het scherpst van de snede gevoerd. Talrijke aanvaringen waren daarvan het gevolg. Dat daarbij van beide kanten in het vuur van het betoog ‘onparlementaire woorden vielen, laat zich raden. “Waren uw woorden buiten de Kamer uitgesproken, dan zouden ze onder den term opruiing zijn ondergebracht,” voegde een van de voorzitters hem toe. Máár, schreef een collega die vlak bij hem zat: als je hem kende, was hij in de omgang een aardige man.
Ds. P. Zandt (1925-1961)
Ds. P. Zandt was anders. Zachtmoedig. Bescheiden. Als Kamerlid drong hij zich niet op de voorgrond. In zijn eerste jaar in de bankjes sprak hij slechts één keer, daarna geleidelijk aan steeds meer. Hij had ook last van een zekere spreekangst en bij het spreken zat hij vast aan zijn papieren tekst. In de vergaderzaal was hij, zeker in zijn latere jaren, slecht te verstaan.
Het beeld dat van ds. Zandt is blijven hangen, is voornamelijk gebaseerd op die laatste jaren van zijn periode op het Binnenhof. Feit is dat hij, vooral na het overlijden van zijn vrouw in 1955, verouderde en in de Kamer steeds vaker verstek liet gaan. Maar feit is evenzeer dat dat beeld voor ‘de jonge Zandt’ niet klopt. De Telegraaf typeerde hem als ‘scherpzinnig predikant’ die ook thuis was in de werken van de beroemde Russische schrijver Tolstoj. In het begin zocht hij regelmatig contact met collega’s en diende hij hen in een debat raak van repliek.
Tegelijk geldt wat dagblad Trouw over hem schreef: “Had hij in de tijd van Achab geleefd, met Elia zou hij op de Karmel hebben gestaan.” Zelf zou hij die vergelijking niet hebben aangedurfd, maar inderdaad, hij liet niet af, net als op de kansel, land en volk op te roepen tot een ommekeer. De Telegraaf noteerde bij zijn vertrek: “Zonder zijn ideeën te delen, kan men niet anders dan bewondering hebben voor de wijze waarop de heer Zandt er uitdrukking aan geeft. Hij heeft dat beginselvaste, dat men zo gaarne meer leden van de Staten-Generaal zou toewensen.”
Ir. C.N. van Dis (1929-1937, 1946-1971)
“Ditmaal eens geen predikant, maar een ingenieur,” schreef parlementair geschiedschrijver en Kamerlid en minister prof. mr. P.J. Oud bij Van Dis’ aantreden in 1929. Naast zijn fractiegenoten was hij een buitenbeentje, al was het maar omdat hij geen predikant was, maar juist een exacte opleiding had genoten. In de debatten toonde hij zich ‘minder meditatief’. Dat werd nog eens versterkt door het feit dat hij bij de verdeling van de fractietaken ook de meer ‘technische’ onderwerpen toebedeeld kreeg.
Ook Van Dis’ betoogtrant was anders. Een journalist had het over ‘goed geprepareerde, maar toonloos voorgelezen redevoeringen’. Wat niet wegneemt dat hij soms vinnig kon uitvallen, ook in zijn latere jaren. Berispt door de voorzitter omdat hij de Indonesische president Soekarno een ‘leugenaar’ noemde, reageerde hij: maak er maar ‘een onderontwikkelde, semi-intellectueel’ van. Een bewijs dat Van Dis niet alleen ad rem was, maar dat er ook vuur smeulde onder zijn meer zakelijke stijl van opereren.
J. van Bochove (1945-1946)
Van november 1945 tot juni 1946 kwam er een soort ‘noodparlement’. De plek van ds. Kersten werd opgevuld door J. van Bochove, hoofdonderwijzer te Zeist. Hij voerde twee keer het woord. Dat hij praktisch was ingesteld, blijkt uit het feit dat hij in zijn uiterst korte Kamerperiode erin slaagde voor onderwijzers vrijstelling van militaire dienst te regelen.
D. Kodde (1956-1963)
Een opvallende verschijning op het Binnenhof was David Kodde, al was het maar omdat hij ook in Den Haag de Walcherse klederdracht trouw bleef. Hij was boer én een ‘geliefd en gerespecteerd’ burgemeester van het Zeeuwse Zoutelande.
Als op en top een bestuurder gebruikte hij zijn ervaring vooral in debatten over binnenlandse zaken, landbouw, waterstaat, volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Hij had een eigen, oorspronkelijke stijl en een gevoel voor humor. Helaas nam hij al na zeven jaren afscheid. Een ongeneeslijke ziekte noopte hem vervroegd terug te treden.
Ds. M.A. Mieras (1961-1967)
In 1961 overleed ds. Zandt plotseling. Zijn plaats werd ingenomen door de oud-gereformeerde predikant ds. Mieras uit Krimpen aan den IJssel. Hij trad aan nadat de twee kandidaten vóór hem op de lijst hadden bedankt. Al gauw bleek dat het Kamerlidmaatschap niet te combineren was met het ambtelijk werk in zijn eigen, grote gemeente en veel gemeenten elders in het land. In 1967 trok hij zich terug.
Ds. H.G. Abma (1963-1981)
‘Abma, de fijnzinnige’. Zo typeerde Kamervoorzitter Dolman dominee Abma hem ooit. ‘De beste stylist van het parlement’. Hij bezat de gave met woorden en begrippen te kunnen spelen als weinig anderen. Ook in dat opzicht, was hij een dienaar des woords. Ook bediende de SGP-afgevaardigde zich van een subtiele humor, die echter lang niet door iedereen werd begrepen. Ds. Abma was op z’n best was als er sterk ethisch geladen thema’s aan de orde waren, waarbij geopereerd moest worden op het snijvlak van Wet en Evangelie. Denk aan onderwerpen die de hele samenleving beroerden, zoals: de ‘drie van Breda’, de Lockheedaffaire, het oorlogsverleden van CDA-fractievoorzitter Aantjes, abortus.
Kamervoorzitter Deetman zei het later zo: “Vaak klonken zijn woorden niet politiek, maar bezorgd en pastoraal.” Bij het zwaarbeladen en voor Nederlandse begrippen ongekend emotionele debat over de vrijlating van drie vreselijke Duitse oorlogsmisdadigers, werd er des te meer uitgekeken naar de bijdrage van ‘de dominee’. Een collega-Kamerlid noteerde daarover na afloop “De Kamer luisterde alom met intense aandacht. Na zijn rede verdrongen liberale, socialistische, KVP-, AR- en CHU-collega’s zich achter het groene gordijn om hem voor zijn speech te bedanken. Of men het ermee eens was of niet, er was iets substantieels, zo niet fundamenteels gezegd!” En dan te bedenken dat de geboren Fries bepaald geen makkelijke prater was. Hij sprak zacht en vaak in brokstukjes. Ook in kleine kring meer bedachtzaam dan spraakzaam. Meer dan eens werd hij op z’n werkkamer ‘betrapt’ op… denken. Het kon gebeuren dat als je onverhoeds binnenkwam, hij in z’n stoel in gedachten verzonken zat. “Dominee denkt.” Oók typerend: op spreekgestoelte richtte hij vaak zijn blik schuin omhoog.
Ir. H. van Rossum (1967-1986)
Het Kameroptreden van ir. Van Rossum bewees dat deskundigheid prima hand in hand kan gaan met een principieel SGP-geluid. Hij stond bekend als een buitengewoon aimabel mens met bourgondische trekken. Dat in zijn tijd op de SGP-tafel in het Kamerrestaurant altijd een ‘buikje’ Mateusrosé stond, was echt niet alleen omdat hij voorzitter van de restaurantcommissie was. Ook zijn kleiding was wat tinten lichter dan tot dan toe gebruikelijk voor de SGP’ers.
De nuchtere, in Delft afgestudeerde boerenzoon van Flakkee, was mede op de titel van zijn grote deskundigheid op de SGP-lijst gekomen in een tijd dat het Kamerlidmaatschap een volledige dagtaak werd. Als eerste SGP’er maakte hij volop gebruik van het parlementaire instrumentarium, inclusief een eigen initiatiefwet. Híj trok ook de eerste medewerker aan om de fractie te ondersteunen. Op het gebied van waterstaat was hij een autoriteit. Andere thema’s naar zijn hart waren verkeer, gemeentelijke herindelingen en landbouw en visserij. Met de commissie Buitenlandse Zaken reisde hij met graagte de hele aardbol rond. Overigens was de ingenieur in de politiek ook een goed Bijbelkenner. Een schrijver die hem interviewde, zei het zo: “Hij is een goed Bijbelkenner, en zonder dat het hinderlijk is, laat hij dat in het gesprek ook af en toe met enige beelden onbewust blijken.” Of het nu om de Grondwaterwet ging, over ontwikkelingshulp of over de Jachtwet, altijd had hij wel een passend Bijbelwoord bij de hand.
C.N. van Dis jr. (1971-1994)
Zo vader, zo zoon. Toen ‘de oude Van Dis’ in 1971 naar de senaat overstapte, kwam ‘de jonge Van Dis’ in zijn plaats. Een krant schreef: de SGP-kiezers kunnen gerust zijn, ze kunnen Van Dis blijven stemmen. C.N. van Dis (‘junior’) kwam van de Rijksaccountantsdienst. Logisch dat hij vooral de portefeuilles ging behandelen op het gebied van financiën, economische en sociale zaken, iets waar de fractie duidelijk behoefte aan had. Een collega-Kamerlid zei ooit over hem: “Je kunt hem morgen tienduizend gulden geven met het verzoek dat twintig jaar te beheren. Eén ding staat vast. Je krijgt je geld op het afgesproken tijdstip terug.” Een mooi getuigenis. Zoals hij er ook zelf een eer in stelde om te getuigen van wat voorzitter Dolman noemde, zijn ‘blijmoedig geloof’.
Ir. B.J. van der Vlies (1981-2010)
In 1981 kwam ir. B.J. van der Vlies in de Kamer. In de beginjaren van zijn Kamerlidmaatschap maakte hij naam als expert op het gebied van o.a. onderwijs en monumentenzorg. Het onderwijs kreeg hij van zijn vader met de paplepel ingegoten, waarna hij ook zelf het onderwijs inging als docent wiskunde en later conrector. In 1986 werd hij fractievoorzitter en verbreedde zijn tomeloze inzet zich. Boeren en vissers in heel het land droegen hem op handen, ook als hij hen niet naar de mond praatte. Gaandeweg groeide de Maartensdijker, geholpen door zijn medewerkers, uit tot een parlementair zwaargewicht, ja zelfs ‘staatsrechtelijk geweten’. In debatten waarin het erom spande, werd op hem gelet. Zelf had hij sterk de neiging zijn rol naar beneden af te ronden, al verraadden twinkelende pretoogjes dat hij het soms ook best wel leuk vond. Zo was ook z’n omgang met de media. Hij hoefde niet zo nodig. Maar als anderen het per se nodig vonden, trad hij in de schijnwerpers, tot zijn eigen verbazing en schrik soms ook met succes. Als fractievoorzitter was hij ook partijleider – ‘lijder met een lange ij’, zoals hij vaak zei. Alles stelde hij in het werk om tegenstellingen te overbruggen. Maar toch had het Kamerwerk zijn hart. Plichtsgetrouw woonde hij de soms urenlange debatten bij, ook als de SGP soms maar een paar minuten spreektijd had. Bij zijn afscheid kreeg hij een langdurige en staande ovatie, een zeldzaam eerbetoon dat hij met een glunderende glimlach in ontvangst nam.
Mr. Dr. J.T. van den Berg (1986-2002)
Van den Berg was binnen de SGP een onbekende toen hij Kamerlid werd. De op waterschappen gepromoveerde jurist werkte als adjunct-griffier bij de Staten van de provincie Overijssel. Het was een ambtelijke functie die paste bij zijn persoonlijkheid en manier van werken. Zijn kandidering kan niet los worden gezien van de wens dat de Kamerfractie zou worden versterkt met een jurist. Dat is goed gelukt. De hoffelijke, vriendelijke Van den Berg ontplooide zich als een consciëntieus Kamerlid die het ambachtelijke Kamerwerk koesterde. Zijn dossierhonger was bij z’n medewerkers berucht. Hij deed zijn werk het liefst in stilte, dus zo weinig mogelijk pers. Bij het onderwerp waterstaat trad hij in de voetsporen van zijn voorganger Van Rossum: daarover sprak hij met gezag. Toen het rivierengebied dreigde te overstromen, voerde hij zelfs namens de hele Kamer het woord. Ook op de terreinen milieu, binnenlands bestuur en justitie dwong de in Den Haag geboren inwoner van Nunspeet respect af.
Mr. C.G. van der Staaij (1998-heden)
Toen Nederland na een lange verkiezingsavond in 1998 naar bed ging, had de SGP twee zetels. De andere morgen waren het er drie. In de slaap had de SGP er een bijgekregen… Kees van der Staaij. Het hijgerige Binnenhof was wel wennen voor de jonge jurist, die bij de Raad van State gewend was aan stille bedachtzaamheid en afgewogen oordelen. De minutieuze voorbereiding van zijn eerste debatten bezorgde hem slapeloze nachten. De nachtrust kwam terug, het gestructureerde voorwerk bleef. Bij z’n binnenkomst was Van der Staaij het jongste SGP-Kamerlid ooit. Zijn leerjaren bracht de benjamin door naast Van der Vlies en medejurist Van den Berg. Als fractievoorzitter groeide hij, mede door zijn grondige kennis van het Reglement van Orde en het staatsrecht, uit tot de kundige nestor van de Kamer. Meerdere Kamervoorzitters deden er hun voordeel mee. Wat meehielp was dat de SGP onder zijn leiding uit de politieke luwte trad. Het zichtbaarst werd dat in de periodes dat premier Rutte aangewezen was op de constructieve SGP-opstelling. Het bezorgde de SGP-voorman veel hoofdbrekens, maar gaf ook voldoening, omdat die houding loonde. De nieuwe rol op het politieke toneel werd - letterlijk - zichtbaar in de media. Veel vaker dan eerder vertolkte Van der Staaij het SGP-geluid via de moderne media voor een groot publiek. Dat vergde een andere manier van communiceren, iets waar hij het hele fractieteam, en breder zelfs de SGP zelf, in meenam. Fameus zijn zijn bijdragen aan de jaarlijkse algemene beschouwingen na Prinsjesdag. Er werd breed naar uitgezien.
Prof. dr. E. Dijkgraaf (2010-2018)
Elbert Dijkgraaf kwam in de Kamer via de SGPJ. Het was opgevallen dat onder zijn voorzitterschap de jongeren goed aan de weg timmerden. Wat ook in zijn voordeel werkte: hij beschikte als hoogleraar in Rotterdam over financiële en economische expertise die de fractie node miste. ‘Professor Dijkgraaf’ kwam dan ook als geroepen, wat uitstekend van pas kwam toen de SGP ‘vanaf de achterbank’ meeregeerde met het eerste en het tweede kabinet-Rutte. Met Van der Staaij vormde hij een effectief duo, dag en nacht paraat om snel te kunnen schakelen. Over partijgrenzen heen legde hij gemakkelijk nuttige contacten. Zijn vlotte uitstraling maakte hem bovendien erg geliefd bij journalisten die uit waren op mooie quotes. Zijn vertrek wegens ‘omstandigheden in de privésfeer’ was even abrupt als onverwacht.
Dr. R. Bisschop (2012-heden)
Bisschops wieg stond in Staphorst-Rouveen. Die boerenafkomst stempelde hem en leverde karaktereigenschappen op die men eveneens aantreft bij het aardappelras eigenheimer. Als gepromoveerd en gepassioneerd historicus belandde hij in het onderwijs en Bisschops politieke leerschool stond in de raadszaal van Veenendaal en de Statenzaal van Utrecht. Toen Bisschop het klaslokaal verruilde voor de vergaderzaal van de Tweede Kamer, bleef de neiging om te doceren en uit te leggen, net als bij z’n voorganger Van der Vlies. Op het terrein van het onderwijs leverde hij een prachtige prestatie door maar liefst vier eigen wetsvoorstellen aangenomen te krijgen. Ook het wedervaren van de landbouw gaat hem aan het hart. Hij is een van de weinige SGP’ers met demonstratie-ervaring. Protesterende boeren met trekkers en boeren op hun eigen erf konden op zijn komst rekenen – in keurig donker pak, met horlogeketting.
Ir. C. Stoffer (2018-heden)
Tussentijds aangetreden, vond de Elspeetse specialist op het gebied van de aanleg van wegen, bruggen en viaducten in Oost-Nederland al snel z’n draai in het Haagse circuit. Niet het minst door zijn soepele omgang met collega’s, ook die van ‘besmette’ fracties. In het Kamerrestaurant zit de olijk ogende ‘gewone jongen’ dan ook zelden of nooit alleen! Stoffer werd ‘ingereden’ in de raad van Nunspeet. Van zijn ontspannen manier van werken gaat een weldadige rust uit, wat overigens niet wil zeggen dat hij niet af en toe ineens een zekere koppigheid vertoont die op het zand van de Veluwe meer dan gemiddeld goed gedijt. Niet zelden verweeft hij zijn bijdragen met leerzame ervaringen uit eerdere werkzaamheden én met persoonlijke verhalen van geloofsgetuigen die zijn leven vormden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 2022
De Banier | 64 Pagina's