Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondeval

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondeval

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Prediker zegt: ‘Alleenlijk zie, dit heb ik gevonden, dat God den mens recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht’ (Pred. 7:29). God is goed, maar de mens is ondankbaar en ongehoorzaam. In de behandeling van de zondeval hebben de kerkvaders deze twee elementen steeds weer naar voren gebracht.

In n de verdediging van de zondeval leggen zij er de nadruk op dat de boom der kennis des goeds en des kwaads in zichzelf geen slechte boom was met een slechte vrucht. Adam en Eva stierven niet omdat de vrucht van deze boom giftig was. De boom was, zegt Tertullianus, voortreffelijk en de vrucht ook. Het was de ongehoorzaamheid die dodelijk was (”Tegen Marcion”, II.25).

Marcion wierp christenen de vraag voor waarom God de ongehoorzaamheid van Adam niet verhinderd had. Bleek hieruit niet dat de Schepper-God een kwade God was? Tertullianus verwerpt deze gedachte echter door te zeggen dat, als dát gebeurd zou zijn, er geen vrijheid meer zou zijn geweest (”Tegen Marcion”, II.7). ‘Wat zou de Schepper moeten doen om niet door de Marcionieten bekritiseerd te worden? Zou Hij dan wegens toekomstige misdaden op voorhand moeten veroordelen wie tot nu toe goed handelt?’ (”Tegen Marcion”, II.23). Het is een gangbare gedachte bij de kerkvaders dat God de mens niet oordeelt op basis van Zijn voorkennis, maar op grond van hun daden (Theodoretus, ”Vraagstukken in Genesis”, XXIV; Hieronymus, ”Tegen de Pelagianen”, III.6). Hoewel God wist dat de zondeval zou plaatsvinden, wilde Hij de vrijheid niet wegnemen voordat die was misbruikt.

Goedheid en gerechtigheid

De toorn van God over de zonden van Adam en Eva was Marcion een doorn in het oog. Zeer scherp zegt Tertullianus daarover: ‘U hebt daarom van een andere, slechts goede God gedroomd, omdat u geen weg weet met een rechter’ (”Tegen Marcion”, II.11). Volgens de kerkvaders beschermt gerechtigheid juist de goedheid, in plaats van dat zij haar aantast. Volgens Tertullianus bestaat het goede daar waar ook het rechtvaardige bestaat (”Tegen Marcion”, II.12). Belangrijk is daarbij het onderscheid dat Tertullianus maakt tussen het kwaad van de zonde en het kwaad van de straf. Het eerste is niet op God van toepassing, maar het laatste wel. Straf is zelfs dienstig aan de goedheid (”Tegen Marcion”, II.13-14).

Smalend had Marcion gesproken over Gods roepstem in het paradijs: ‘Adam, waar zijt gij?’ (Gen. 3:9). Bleek daar niet uit dat de Schepper-God een lagere godheid was, die niet wist waar Adam was? Tertullianus antwoordt hierop dat dit niet moet worden gelezen als een vraag naar Adams verblijfplaats, maar als een ondervraging.

Het is een indringende, beschuldigende en aanklagende roepstem. ‘Adam, waar ben je! Dat wil zeggen: ‘Je bent in het verderf’, dat wil zeggen: ‘Je bent niet langer meer hier’, zodat de roepstem bestraffing en berouw als doeleinde heeft’ (”Tegen Marcion”, II.25).

Ten slotte brengt Marcion tegen Gods rechtvaardigheid nog in dat zo’n zware straf voor zo’n ‘licht’ vergrijp - het eten van een verboden vrucht - niet in verhouding is. Theodoretus van Cyrus weerlegt hem echter als volgt: ‘Maar als een kwaadaardige Schepper, zoals de kwaadaardige Marcion beweert, voor slechts een beetje voedsel de doodstraf uitvoerde, hoe is het dan mogelijk, terwijl de hele mensheid zich stort in de ergste goddeloosheid en ongerechtigheid, dat Hij geen totale vernietiging heeft aangericht, maar de Zoon heeft gegeven en door kruis en lijden het geschenk der zaligheid?’ (”Vraagstukken in Genesis”, XXXVII).

Opstanding des vleses

Marcions verwerping van de Schepper-God bracht hem ook tot een verwerping van de opstanding des vleses. In de verdediging van de opstanding verwijzen de kerkvaders zowel naar de schepping als naar Gods rechtvaardigheid. In een geschrift dat op naam staat van Athenagoras, maar waarschijnlijk door iemand anders is geschreven, worden de bezwaren tegen de opstanding grondig weerlegd. ‘Niemand zou kunnen beweren, dat het een voor God onwaardige daad is, het ontbonden lichaam op te wekken en weer te verenigen, want indien het mindere voor God niet onwaardig is - namelijk het vergankelijke en aan ziekte onderhevige lichaam - om te maken, dan is het betere - namelijk een onvergankelijk en bevrijd lichaam - op te wekken, veel minder onwaardig’ (”Over de opstanding der doden”, X). Wanneer alleen de ziel geoordeeld zou worden en niet ook het lichaam, dan zou dat niet rechtvaardig zijn. Immers, niet de ziel op zichzelf, maar de hele mens heeft alles in dit leven gedaan (”Over de opstanding der doden”, XX).

Hoewel het opstandingslichaam een onvergankelijk en bevrijd lichaam zal zijn, is het volgens de kerkvaders wel een echt lichaam, compleet met tanden, haar en baard. En wanneer dan die doorluchte dag aanbreekt, zal de ziel weer met het lichaam verenigd worden en zullen de geroepenen en verkorenen ingaan in de vreugde huns Heeren.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2020

De Saambinder | 24 Pagina's

Zondeval

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2020

De Saambinder | 24 Pagina's