Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ambtelijke gebed in de binnenkamer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambtelijke gebed in de binnenkamer

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een ambtsdrager kan en mag zijn dienstwerk niet verrichten zonder het persoonlijke gebed in de binnenkamer. In de binnenkamer liggen vaak drie hapers voor het ware gebed.

Wij belijden in antwoord 117 van ons Troostboek, dat tot het ware gebed behoort dat we alleen de enige ware God, Die Zich in Zijn Woord ons geopenbaard heeft van harte aanroepen, dat we onze nood en ellendig- heid recht en grondig kennen, opdat we ons voor het aangezicht Zijner majesteit verootmoedigen, en dat we deze vaste grond hebben dat Hij ons gebed, niette- genstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heeren Christus’ wil zekerlijk wil ver- horen, gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft. Deze belijdenis moet in het gebed van iedere bidder beleving worden, ook in ons persoonlijke gebed als ambtsdrager in de binnenkamer.

Eén van onze vaderen schreef dat we God in ons gebed moeten aanspreken overeenkomstig de betrekking die we op Hem hebben, voor zover de Heere ons die betrekking openbaarde. Kennen we Hem als Rechter, we vallen Hem als Rechter te voet. Kennen we Hem als Verbondsgod, we roepen Hem aan als de Getrouwe in Zijn verbondsbeloften. Kennen we Hem als Vader, we mogen Hem dan ook zo als Vader om Christus’ wil aanspreken.

Als ambtsdrager hebben we een betrek- king op Hem als onze Zender. Wij zijn dienstknechten, al zijn we onwaardig, soms onwillig en vooral onbekwaam. Maar nu mogen we Hem als ambtsdrager in de binnenkamer aanspreken als onze Zender, ziende op de grote Knecht, Die gewillig en bekwaam is tot Zijn dienst. Hij geeft ons vrijmoedigheid. Hij rekent ons Zijn gewilligheid toe en maakt ons gewillig. Hij maakt ons bekwaam door ons persoonlijk en ambtelijk te doen delen in Zijn zalving. Als we ons in het begin van ons gebed zó eens in deze grote Ambtsdrager mogen verliezen, dan mogen we al onze ambtelijke noden aan Zijn voeten neerleggen. Wat is het vaak een eerste haper in ons gebed dat we Hem niet op de rechte wijze aanroepen.

In het gebed is nodig onze nood en ellen- digheid recht en grondig te kennen. Als ambtsdrager hebben we niet slechts onze eigen persoonlijke, maar ook onze amb- telijke nood en ellendigheid. Die nood en ellendigheid kennen we naarmate we met onze eigen vermeende bekwaamheden en gaven omver zijn gegaan. Daarvoor hebben we als ambtsdragers vaak een bijzonder kruis nodig, te meer als we met gaven bedeeld zijn en door anderen gepre- zen worden. Wat een voorrecht om aan de grond gehouden te worden, al is dat voor het vlees smartelijk.

Onze nood en ellendigheid is zeer uitge-breid. Het omvat eigen blindheid, onkunde, dwaasheid, armoede, zowel in het ver- staan van Gods Woord dat we hebben te prediken als in het herderlijk opzicht over de gemeente. Het omvat daarbij onze strijd tegen de doodsvijanden, die op de voorgangers van de kudde allermeest hun pijlen richten. Het omvat onze karak- terzwakheden en boezemzonden, die we als ambtsdrager evenzeer hebben als elk ander mens.

Het omvat ook de noden van onze ge- meente. Van de onbekeerden, jong en oud. Van Gods kinderen in hun onderscheiden legeringen. Van zieken, lijdenden en rou- wenden. Van het geheel van Gods Kerk in haar verdeeldheid, wereldgelijkvormig- heid en ingezonkenheid.

Wat is het vaak een tweede haper in ons gebed dat we onze nood en ellendigheid niet recht gevoelen.

Vaste grond

Zouden we als ambtsdrager in ons ge- bed in de binnenkamer dan niet dubbele behoefte hebben aan een vaste grond in het gebed? Die vinden we niet in onze bekering, onze roeping of in de keren dat we uitgeholpen werden. Niet in onze amb- telijke waardigheid of onze ijver. Die grond ligt alleen in Christus. Daarom is het zo nodig dat we als ambtsdrager bevindelijk kennis hebben van Christus en Zijn Mid- delaarswerk. Wat is het nodig om als een arme, lege, blinde ambtsdrager ingeleid en geoefend te worden in de kennis van de Knecht des Vaders en alleen uit de volheid van Zijn verdiensten te leven. Dan worden we met ons ambtelijke gebed in de binnen- kamer besprengd met het bloed van deze lijdende Knecht en mogen we opzien tot de verhoogde Knecht, Die ook ter rechter- hand Gods is, Die ook voor ons bidt. Wat is het vaak een derde haper in ons gebed, dat we niet steunen op deze vaste grond.

Wat hebben we als ambtsdragers nodig dagelijks als een bedelaar op de knieën te liggen met de bede: ‘Heere, leer ons bidden’. We kunnen ons bidden vaak niet voor bidden houden. Moet onze gemeente het met zó’n mens doen? En toch, voor het ware gebed, hoe arm ook in onze beleving, ligt de zekerheid van de verhoring in Zijn toezegging. Gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft (Jes. 59:21, Joh. 14:13).


Dit is het eerste deel in een serie over ambtelijke gebeden. Volgende week deel 2: het consistoriegebed.


ds. G. Hoogerland, Rotterdam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 2020

De Saambinder | 20 Pagina's

Het ambtelijke gebed in de binnenkamer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 oktober 2020

De Saambinder | 20 Pagina's