Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vissers bij de dode volkenzee

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vissers bij de dode volkenzee

Al vijfentwintig jaar verblijft Ezechiël in Babel. Hij is een mensenkind en tot wachter gesteld. De meeste hoorders geloven zijn preken niet. De tempel is verwoest. Het is toch om moedeloos van te worden.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook zal het geschieden dat er vissers aan dezelve zullen staan, van Engédi af tot En-eglaïm toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; hun vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de Grote Zee, zeer menigvuldig. Doch haar modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven. Ezechiël 47:10-11

Dan toont de HEERE hem in een visioen een prachtige tempel. De heerlijkheid des HEEREN keert terug. Eze- chiël ziet nóg iets. Hij ziet de Dode Zee. Deze zee bevat bitterzout water. Geen sprankje leven is er te vinden. Geen vis spartelt. En dan te bedenken dat dit doodse gebied in de tijd van Lot was als de hof des HEEREN. Door de verwoesting van Sodom en Gomorra werd het een plaats van de vloek. De Dode Zee is een beeld van de dode volkenzee met de blinde en moderne heidenen. Het is ook een beeld van de doodstaat van ons hart. Eens leefden we, nu zijn we dood. Eens verspreidden we de liefde tot God, nu de stank van de zonde. De Dode Zee is zo dood dat al duizenden jaren het zoete Jordaanwater er niets aan kon veranderen. En op díe plaats gebeurt iets. Ezechiël ziet het zomaar voor zijn ogen gebeu- ren. Er komt een stroom van water. Waar komt het water vandaan? En zie! Onder de dorpel van het heiligdom sijpelt water. Het stroompje vloeit langs het brandofferaltaar. Dan ziet Ezechiël een Man met een meetsnoer, Die vier keer vijfhonderd meter meet. Het is Christus. Elke keer wordt het water dieper en moet Ezechi- ël erin. Het water stijgt tot de enkels, de knieën, de lendenen, tot zelfs hoge wateren waarin hij moest zwemmen.

De tempelbeek die tot een majestueuze rivier is geworden, ziet op de nieuwtestamentische Kerk. Aanvankelijk is er een kleine Kerk van honderdtwintig mensen, die toeneemt tot drieduizend en even later tot vijfduizend bekeerlingen. De wateren worden zo hoog dat aan het uiterste der aarde zondaren worden toege- bracht.

De drie stukken

Opmerkelijk zijn de woorden ‘deed mij doorgaan’. Zoals Ezechiël geen toeschou- wer bleef, zo zullen ook Gods kinderen persoonlijk het wassende water leren kennen. Er zal een toename zijn in het be- kend worden met de drie stukken: ellende, verlossing en dankbaarheid. Als de Heilige Geest iemand wederbaart, is er een gering begin met stil zuchten en een droefheid naar God. In de diepere wateren gaat de ziel leren dat opknappen en werken niet helpt. En dat hij niet alleen zonden doet, maar een zondaar ís. Wat wordt het zwaar als de wet vloekt. Niets blijft over waarop de zondaar kan staan. De grond valt weg. Zal hij verdrinken? Zalig worden is onmo- gelijk.

Wat een wonder als Jezus verschijnt: ´Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik’. Omkomen ver- diend, maar het hoofd mag boven water blijven. Wat groot om dan te mogen zwem- men in wateren van vrije genade. Zo mag de Kerk in het wegvallen van eigen grond in verwondering leren wáár het water vandaan komt en dát het water langs het altaar loopt.

Het tempelwater stroomt in de Dode Zee en daar gebeurt een wonder! Het bitter- zoute water wordt gezond. Er komt leven.

Het wemelt van de menigvuldige vissen.

De Dode Zee doet zelfs denken aan de Middellandse Zee. Op de oever staan al- lemaal vissers, van Engédi tot En-eglaïm, van het westen tot het noordoosten. Zij vissen en drogen hun netten. Wat een vis- rijke zee!

Eeuwenlang zendt God vissers der men- sen. Zij werpen hun netten uit en mogen vissen vangen. De Dode Zee is de slecht- ste visplaats. Daar vis je toch niet! En toch ook weer de beste. Want de Heere zorgt naar Zijn welbehagen, op grond van Chris- tus’ offer voor wateren des Geestes. Dán komt er leven.

Er komen vissen. De gegevenen des Va- ders worden toegebracht. Zien we het niet in de kerkgeschiedenis? De apostelen werden als vissers uitgezonden naar de dode volkenzee, in Turkije en Griekenland.

Er kwam leven. Telkens kwamen er nieuwe vissers bij. Wat te denken van Athanasius en Augustinus? Er kwamen er nog veel meer. Opeens waren daar Luther en Cal- vijn. Wat een talrijke vissers mochten er in onze oudvaders in Nederland komen. Maar ook in Engeland en Schotland kwamen vissers, zoals Bunyan en de Erskines. Wat kwamen er veel vissen in de wateren van vrije genade. Ook in de Gereformeerde Gemeenten zijn vissers. Elke keer werpen zij het Evangelienet uit. Vissen mogen gevangen worden.

Modder en moerassen

Doch...! Opeens lezen we van modder en moerassen. Een deel van de zee is stilstaand en vuil water gebleven. Hierin wordt de onwil van de mens getekend.

Het genezende Woord komt, maar toch blijven we vastzitten aan de zonden en eigengerechtigheden. We weigeren ons te bekeren. We verachten het aanbod van genade. We worden niet gezond en blijven gerust, onboetvaardig en ongelovig. Dan zal iets vreselijks volgen. We worden tot zout overgeven. De Heere geeft ons over aan het oordeel van de sluimergeest en verharding. We worden ouder, kouder en zouter. Het eeuwig verderf komt.

Moeten we ook het coronavirus in onze tijd niet duiden als een oordeel? God heeft daar een heilige bedoeling mee. Hij beproeft ons en ziet uit naar wederkeer en een hartelijk buigen. Hij bereidt ons hiermee voor óf voor ontferming óf voor verderving. Mocht u al buigen?

Wat is er over van visrijke gemeenten in Turkije, Griekenland, Noord-Afrika, Zwit- serland, Duitsland, Frankrijk, Engeland en Schotland? Meestal een ruïne. De kande- laar is verplaatst. Wat blijft er over van Nederland en van onze gemeenten? Is de Heere de kandelaar aan het verplaatsen, omdat wij in onze onwil ons niet laten gezeggen en het bloed van Jezus onrein ach- ten? Deze gedachte is om te beven. Maar de Heere laat niet met Zich spotten. Wat zal het toch zijn om zo dichtbij het levende water verloren te gaan.

De genadetijd is bíjna voorbij. Laat u toch leiden door de ontroerende woorden van de wenende Zaligmaker bij de modder- stad: ‘Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient!’


ds. H.J. Agteresch, Werkendam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 2020

De Saambinder | 24 Pagina's

Vissers bij de dode volkenzee

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 2020

De Saambinder | 24 Pagina's