Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankdag - boetedag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankdag - boetedag

Het is een korte, droevige klacht: Ai mij! Waarom, wat is er aan de hand? Is de oogst mislukt, vallen benden het land binnen of doorwandelt een pestilentie het land? Dat zijn inderdaad aangrijpende zaken. Toch, bij de profeet gaat het dieper. Zijn smart is droefheid naar God. En dit is de reden: Gods kinderen zijn in aantal zo gering geworden. Ai mij!

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Ai mij (...) de goedertierene is vergaan uit het land, en er is niemand oprecht onder de mensen’. ‘Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd’. ‘Gij [dan], weid Uw volk met Uw staf’. Micha 7:2a, 9a, 14a

Micha noemt hen ‘goedertiere- nen’. Zij smaakten de bitterheid van de zonde én het wonder dat de HEERE goedertieren is. Zullen zíj dan niet goeddoen aan allen en meest aan de huisgenoten des geloofs? (Gal. 6:10) Deze genadevrucht versiert hen - zij wor- den ‘goedertierenen’ genoemd.

De profeet noemt ook ‘de oprechtheid’. Deze genadevrucht is het tegendeel van geveinsdheid, bedrog en valsheid (Ps. 119:128). De Heere maakt Zijn volk immers eerlijk zalig, op rechtsgronden. Hij spaarde daarom Zijn eigen Zoon niet (Rom. 8:32).

Zo eerlijk en oprecht handelt God. Ook maakt Hij Zijn kinderen eerlijk, daarom heten ze ‘oprechten van hart’. ‘Want zie, de goddelozen spannen den boog (...) om in het donker te schieten naar de oprechten van hart’ (Ps. 11:2).

Weinig geworden

‘Ai mij’, zegt de profeet, ‘want de goeder- tierene is vergaan uit het land, en er is niemand oprecht onder de mensen’. Stelt hij - net als eens Elia - moedeloos vast dat hij alleen overgebleven is? Nee, het is een manier van spreken om de ernst aan te wijzen: Gods kinderen zijn zó weinig ge- worden, zó zeldzaam, alsof ze er niet meer waren. Het smart hem diep.

Hoe minder kinderen des lichts, hoe don- kerder. Ontbreekt het zoutend zout, dan is alles smakeloos.

Zijn de goedertierenen vergaan, dan blijkt dat de mens zijn naaste haat. Is er geen oprechtheid, hebben geveinsdheid en bedrog vrij spel, dan leeft de mens zijn val uit (vers 3-6).

God spreekt in deze dagen op een bijzon- dere wijze tot de mensheid. Zijn macht die nooit te stuiten is, maakt d’aarde tot een wildernis. Zou de Heere doortrekken, wie zou bestaan? Moeten we niet zeggen dat er nog zachtjes met ons gehandeld is? En moeten we niet van harte belijden: Onze ongerechtigheden getuigen tegen ons?

Welke ongerechtigheden bedoelen we dan? De zedelijke verwording in de gezin- nen, schandelijk en verdorven? Een broer die niet van zijn zus, een vader die niet van zijn dochter kan afblijven? Wat gebeurt er allemaal in duisternis? Heersen smart- phone, films en Netflix niet in veel jonge en oudere zielen? Wat is al niet te noemen! Wordt de weerhoudende genade onder ons ook tastbaar ingekort?

Is dít niet de kern van onze ongerechtig- heid en schuld dat de oprechtheid voor God en de mensen veelal wordt gemist?

Dan wordt er gespróken over schuld zon- der doorleving van schuld. Over Christus zonder wezenlijke kennis van Christus.

Dan wordt er dankdag gehouden zonder ware dankbaarheid. Alsof God Zijn oor te luisteren legt aan onze lippen en niet aan ons hart. Ondertussen, welke boosheden worden in het verborgene bedreven, welk onrecht wordt bedekt?

Mochten we bij onszelf terechtkomen, bij onszelf beginnen - ai mij, ik ben niet waar voor God en de mensen. Voor oprechten van hart wordt het grootste wonder: Ook deze is een Israëliet in welke geen bedrog is.

Boetvaardige smekeling

Micha stond er niet boven, maar beleed oprecht: ‘Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd’. Hij was een boetvaardige smekeling. Hij wist wel dat er nog een overblijfsel was, al scheen het er niet meer te zijn. Hij schreit, belijdt en bidt. Hij wendt zich tot dé Goe- dertierene en dé Oprechte, de Herder van alle herders. Hij roept als vanuit modderig slijk Hem aan. ‘Gij dan...’, zegt hij, alsof hij zeggen wil: U bent er toch altijd, eeuwig en onveranderlijk Dezelfde. Gij dan, weid Uw volk met Uw staf. Het is toch Úw w kudde, door schenking, koping en toebrenging?

Buiten U is het verloren, zullen we vergaan door eigen schuld.

We mogen niet zeggen dat onder ons de goedertierene is vergaan en dat er nie- mand oprecht is onder de mensen. Wel is het overblijfsel in ons land klein, weinig en onmachtig geworden. Verzoen de zware schuld en maak ons oprecht voor U en de mensen. Ai mij, ik zal des HEEREN gram- schap dragen. Gij dan, weid Uw volk.

Behoud, o HEER’,

wil ons te hulpe komen,

Daar ’t volk ontbreekt,

dat liefd’ en vree betracht,

De trouw bezwijkt,

en ’t klein getal der vromen

Nog kleiner wordt

in ’t menselijk geslacht.

Psalm 12:1


ds. C. Hogchem, Aalburg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 2020

De Saambinder | 24 Pagina's

Dankdag - boetedag

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 2020

De Saambinder | 24 Pagina's