Leren op de school van Christus [44]
Deel III Kinderen
III. DE VOORRECHTEN EN VREUGDEN VAN DE KINDEREN IN HET KENNEN VAN DE VADER
Ze zijn al zonen, zoals alle zuigelingen dat zijn, vóórdat ze deze Geest van aanneming hebben ontvangen Die hen leert om ‘Abba, Va- der’ te roepen. Inderdaad, wanneer het God behaagt een zuigeling te brengen tot een hogere stand en hem te plaatsen te midden van de kinderen, dan wordt deze Geest van het kindschap werkzaam voordat het hart er een duidelijk en vol getuigenis van gekregen heeft. Doorgaans is het zo met de zuigelingen, dat - hoewel zij al kinderen zijn - er weinig van de Geest van aanneming is, maar er nog veel slaafse vrees openbaar komt.
De Geest van aanneming is dus een toevoeging aan het kindschap. Eérst werden ze aangenomen en daarná ontvingen ze de Geest. Stukje bij beetje leren ze zeggen: ‘Abba, Vader’. Daarom worden ze kinderen genoemd. En omdat ze kinderen zijn, ontvangen ze de Geest van aanneming tot kinderen (Rom. 8:14-15).
c) Het getuigenis van de Geest van God volgt niet op de aanneming zelf, maar op het ontvangen van de Geest der aanneming.
Want dat geeft getuigenis aan onze geest, voor zover wij aangeno- men zijn. Het is echter niet onze natuurlijke geest die getuigt dat wij kinderen van God zijn. Dat doet onze Geest van aanneming. Het is die Geest waarmede de Geest van God getuigenis geeft. De zui- gelingen zijn kinderen, maar hebben niet de Geest van aanneming en daarom ook niet het getuigenis van Gods Geest, of de zekerheid. Maar zo spoedig de Geest van aanneming zich vertoont, dan voegt het getuigenis van de Geest zich er doorgaans bij.
d) Op het getuigenis van de Geest, roepen hun zielen vrijmoedig uit: ‘Mijn Vader, Abba Vader’.
Zouden ze alleen het getuigenis van hun eigen geest hebben, dan zouden ze maar weinig hoop hebben en zachtjes en met een gebro- ken stem ‘Onze Vader’ durven lispelen. Maar nu, met de verzekering van de Geest dat zij kinderen van God zijn, doen ze hun mond wijd open en zeggen: ‘Mijn Vader’.
e) Het is een kostelijk en onvergelijkelijk voorrecht om de Geest van aanneming en het getuigenis van de Geest te bezitten, door welke wij roepen: ‘Abba, Vader’.
De aanneming zelf komt ons voor als rijker dan het kindschap onder de Wet (Gal. 4:5), toen het nog was alsof ze - hoewel ze zonen waren - toch zonen waren van een andere aard, knechten of slaafse zonen. De Geest van aanneming te hebben, houdt meer in dan de aanne- ming zelf; en om het getuigenis van de Geest te hebben, is meer dan de Geest van aanneming. Want hieruit verkrijgen wij de vrijmoedig- heid om te roepen: ‘Abba, Vader’. Het is de grote heerlijkheid van het Evangelie om omgang te mogen hebben met God, Hem te genieten en Hem te gehoorzamen zoals kinderen hun vader gehoorzamen.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 2020
De Saambinder | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 2020
De Saambinder | 20 Pagina's