Leren op de school van Christus [46]
Deel III Kinderen
IV. DE HOUDING VAN HART EN ZIEL EN DE LEVENSWANDEL VAN DEZE KINDEREN
Kleine kinderen zijn matig en nederig. Zij jagen de grootsheid van de grote dingen van deze wereld niet na, want zij zijn gespeend (Ps. 131:1-2). Omdat ze de stand van de zuigelingen gepasseerd zijn, zijn ze niet bezig met het grijpen naar dingen die niet passen bij hun stand.
Toen de discipelen nog zuigelingen waren, ruzieden ze vaak wie de meeste zou zijn. Maar onze Zaligmaker riep een klein kind tot Zich, plaatste het in het midden en zei: ‘Voorwaar zeg Ik u, indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan’ (Matth. 18:3). Dat wil zeggen: u zult dan geen rijke ingang hebben in dat Koninkrijk (2 Petr. 1:11).
De kinderen zijn vol medelijden en hebben een bijzonder teer hart. God is als Vader zeer medelijdend en teer, en als wij ook zo zijn, zijn we Zijn kinderen (Matth. 5:44-48; Ef. 5:1; Kol. 3:12). Dit is tevens de zuivere godsdienst voor God als Vader (Jak. 1:27). Om deze reden droeg onze Zaligmaker Zijn gezegende moeder op aan de geliefde discipel Johannes, van wie het van allen het meest te verwachten was dat hij teer voor haar zou zorgen (Joh. 19:27).
De kinderen zijn ook teer van hart in dit opzicht: als ze op enig moment iets doen dat hun Vader bedroeft, of de Geest door Wie ze verzegeld zijn tot de dag van de verlossing, dan slaat hun hart hen en zijn ze nog meer vertoornd op zichzelf dan hun Vader is, want ze zullen het zichzelf niet vergeven, ook al vergeeft Hij het hun. Hoewel God tegen David had gezegd dat zijn zonde vergeven was, had hij toch berouw en verootmoedigde zich in stof en as, net zoals Job deed (Job 42:5-6). En dan is David nog wel de man naar Gods hart, maar zwakke zuigelingen zijn nog niet zoals David.
Kinderen doen ouderen graag na. Daarom treden de geestelijke kinderen in de voetstappen van hun Vader en stellen zij zich de Vader tot voorbeeld (1 Petr. 1:14-17; Ef. 5:1). Kinderen zijn ook zeer goed te onderwijzen, met de zuigelingen is dat nog niet het geval. De fase van het kind zijn is een fase van leren, terwijl de zuige- lingen traag zijn in het luisteren (Hebr. 5:11; 2 Kor. 3:2; Joh. 16:12).
Grote zaken kunnen aan de zuigelingen nog niet onderwezen wor- den (Jes. 28:9), maar voor de kinderen geldt: ‘Hoort, gij kinderen!’ (Spr. 4:1). Zij kunnen het vaste voedsel verdragen, want ze zijn geestelijk en hebben de Geest van aanneming ontvangen en het getuigenis van die Geest, waardoor ze alle vruchten van de Geest voortbrengen (Gal. 5:22-26).
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 2020
De Saambinder | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 november 2020
De Saambinder | 20 Pagina's