Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Broeders van hetzelfde huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Broeders van hetzelfde huis

Nehémia, de schenker van koning Arthahsasta, bevindt zich in Perzië in de burcht Susan. Daar krijgt hij bezoek van een groepje mannen uit Jeruzalem. Aan die mannen gaat Nehémia naar de welstand van de inwoners van Jeruzalem vragen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

...en ik vraagde hun naar de Joden die ontkomen waren (die overgebleven waren van de gevangenis), en naar Jeruzalem. Nehémia 1:2b

De e stad Jeruzalem verkeerde in vervallen toestand. Al jarenlang. Er waren maar weinig inwoners overgebleven. De muren lagen in puin. De poorten waren met vuur verbrand. Die dikke muren zouden bescherming moeten bieden tegen de vijand. In die poorten zou recht gesproken moeten worden. Maar daar was niets van over. In plaats daarvan was er inter- ne verdeeldheid binnen Jeruzalem. De inwoners van Jeruzalem waren ‘in grote ellende en versmaadheid’. Gods wetten werden door haar inwoners met voeten getreden. De half-Joodse en half-heidense Samaritanen hadden grote ingang gevonden onder de inwoners van Jeruzalem. De Heere scheen geweken van Zijn instellingen.

Terwijl de omstandigheden zo zorgvol zijn, gaat de Heere veran- dering geven. Nehémia mag het middel zijn. Zijn naam betekent: de Heere troost, de God van het verbond troost. De ‘geschiede- nissen van Nehémia’ (vers 1) tonen ons hoe de Heere in de weg van het genadeverbond werkt. Het herstel van Jeruzalem begint niet met een demonstratie op het plein voor de burcht Susan.

Het begint ook niet met een kerkelijke vergadering in Jeruzalem, waar een onderzoekscommissie van tempeldienaren in het leven wordt geroepen. Het boek Nehémia tekent ons een klein groepje mannen dat Nehémia bezoekt. Een heel klein begin, ogenschijnlijk zonder enige betekenis.

Een broederlijke ontmoeting

Eén man wordt apart genoemd. Het is Hanáni, ‘zijn broeder’. Vanuit Nehémia 7:2 krijgen we de indruk dat Hanáni letterlijk een broer van Nehémia is. De Statenverta- lers hebben echter iets opgemerkt. Schrift met Schrift vergelijkend, wijzen zij erop dat het Hebreeuwse woord voor broeder op andere vormen van verwantschap kan zien. Zo is het bij Nehémia en Hanáni. Zij zijn broeders van hetzelfde geestelijke huis. Ze zijn één in de genade.

In veel kerkelijke kringen is het gebruike- lijk om te veronderstellen dat we allemaal broeders en zusters van elkaar zijn. Maar hier wordt van Hanáni in het bijzonder ver- meld dat hij een broeder is van Nehémia. Er is iets in Hanáni wat hem aan Nehémia verbonden heeft. Het is de ootmoedige vreze des Heeren. Als die opgemerkt wordt, dan smelten harten ineen.

Er zijn mensen die bij de eerste ontmoe- ting direct benadrukken dat ze bekeerd zijn, zonder dat het verbindt. Het is ook weleens andersom. Dat je zomaar in stilte iets van de genade Gods mag opmerken, zonder dat dit met zoveel woorden gezegd wordt. Dat verbond Naómi aan Ruth. Kon Ruth aan de grens veel vertellen hoe ze Boaz had leren kennen? Hoe ze de naam van Sions kinderen gekregen had? Nee, daar stond ze juist buiten en van Boaz had ze nog nooit gehoord. Dan wordt vreemd eigen, terwijl eigen vreemd wordt.

Een broederlijke vraag

Nehémia gaat het hart van Hanáni uitha- len. ‘Hoe is het met de Joden? En hoe staat het er eigenlijk voor met Jeruzalem?’ Deze broeders raken met elkaar in gesprek. Het is een gesprek dat iets heeft van de stok- ken ‘lieflijkheid en samenbinders’. Het valt op dat het gesprek van Nehémia uit gaat.

Hanáni mag zijn hart voor Nehémia open- leggen. Hij gaat spreken over de ellende en versmaadheid van het volk waar hij deel van uitmaakt. Hij noemt ze ‘de overgeble- venen uit de gevangenis’. Nehémia wordt deelgenoot van de nood, gaat de nood overnemen, brengt die nood aan het hof des hemels en zal Jeruzalem uit die nood verlossen.

In het Bijbelboek Nehémia is het alsof onze tijd getekend wordt. Wat leven we in een benauwde tijd. Een tijd waarin de kerk zich in vervallen toestand bevindt. Een tijd waar verdeeldheid gewoon is geworden.

Een tijd waar de wereld ingang in de kerk heeft gevonden. Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien? De een zegt dit en een ander zegt er wat anders van.

Als de Heere in zo’n tijd herstel zou willen geven, dan begint dat niet met allerlei uitwendig vertoon, maar in stilte. Daar waar de nood van de tijd gezien wordt, en de ellende van het bestaan geleerd wordt.

Die nood wordt als een last opgebonden, en die wordt overal meegedragen, waar je ook over de wereld gaat. Hoe wonderlijk als er dan een ontmoeting komt met Ie- mand Wiens Naam is ‘De Heere troost’. Als Hij het hart gaat uithalen. Als Hij gaat vra- gen naar de welstand. Als Hij gaat zeggen: ’Stort voor Mij uit uw ganse hart’.

Zijn broeders genoemd

Dat heeft Christus zo menigmaal met de Zijnen gedaan in de dagen van Zijn om- wandeling op aarde. Hij vroeg aan de twee mannen van Emmaüs: ‘Wat redenen zijn dit die gij onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?’ Hij doet dat zo lieflijk. Als Hij de ziel uithaalt en zegt: ‘Mijn duive, doe Mij uw stem horen’, dan moet de meest schuchtere wel spreken. De meest belaste, van wie de ziel overstelpt is van verdriet, gaat het hart uitstorten bij Hem.

Dan klinkt de nodiging om tot Hem uit te gaan. Het is het voorrecht van ‘het over- blijfsel naar de verkiezing Gods’ om bij de Meerdere van Nehémia een toegenegen oor te vinden. Hij wil niet alleen naar hun nood horen, maar die ook overnemen. Aan degenen die deze verborgen omgangen kennen, wil Hij Zijn verbond bekendmaken (Ps. 25:14).

In de beginjaren van onze gemeenten ging het onder Gods kinderen en onder Gods knechten zoveel over het genadeverbond (1931). Over de onderhandelingen om deel te krijgen aan de weldaden van het genadeverbond. Hoe God het eigendom wordt van de zondaar en de zondaar het eigendom van God (Hellenbroek). Dat is het werk van de Meerdere van Nehémia, Die als de grote Hogepriester over het huis Gods voor de Zijnen bidt en steeds tussentreedt.

Lezer(es), is de gang van Hanáni naar Nehémia u niet vreemd? De Meerdere van Nehémia heeft Zich niet geschaamd ‘de overgeblevenen van de gevangenis, die in grote ellende zijn’, Zijn broeders te noemen. Hij zal niet rusten tenzij Hij heden deze zaak voleind hebbe.


ds. G.P. van Nieuw Amerongen, Goes

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 2020

De Saambinder | 20 Pagina's

Broeders van hetzelfde huis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 2020

De Saambinder | 20 Pagina's