Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een wonderlijk ambt [2]

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wonderlijk ambt [2]

5 minuten leestijd

In het vorige artikel schreven we dat tijdens het curatoriumgesprek twee vragen worden gesteld. De antwoorden daarop zijn bepalend voor het antwoord of het curatorium vrijmoedigheid heeft om iemand toe te laten.

De eerste vraag

De eerste vraag die gesteld wordt door het curatorium gaat over de persoonlijke verhouding tot de Heere. De Heilige Schrift en onze belijdenis leren ons dat het werk Gods in een mensenziel eenduidig is in de hoofdzaken die doorleefd worden. Dan gaat het om vragen zoals: Hoe is de Heere in uw leven begonnen; hoe bent u zondaar voor God geworden; hoe heeft u God leren toevallen in en buigen voor Zijn recht? Deze zaken worden verwoord in Zondag 2 tot en met 5 van onze Catechismus. Ook wordt in de Ca- techismus duidelijk beschreven hoe de gang is die de Heere gaat om de weg der zaligheid vanuit het Evangelie te openbaren in de Middelaar Jezus Christus. En hoe Hij door het geloof persoonlijk mag worden geëigend. Bij deze zaken heeft het curatorium er oog voor dat de Heere Zijn werk in de persoonlijke levensgang uitwerkt, passend bij iemands leeftijd, karakter en persoonlijke omstandigheden.

Omdat een dienaar van het Goddelijke Woord anderen moet gaan onderwijzen, is het voor hem van het grootste gewicht dat hij zelf doorlééfd heeft wat hij moet gaan onderwijzen. Hij moet kunnen uitleggen wat het betekent om zondaar voor God te zijn; wat de droefheid naar God betekent; wat het betekent dat het van de kant van de mens een verloren zaak is geworden. Maar ook hoe er door de Heilige Geest plaats wordt gemaakt voor de Zaligmaker en hoe Christus door het geloof (meer) waarde heeft gekregen.

Als mag worden beluisterd dat iemand van deze zaken geen vreemdeling is, dan is dat tot verwondering en blijdschap. Het is niet bepalend of iemand veel kan vertellen, maar of in de woorden de zaken gehoord worden, waarin het werk van de Heere doorklinkt. Het ambt vraagt echter meer. Daarom gaat de tweede vraag over de werkzaamheden met het predikambt.

De tweede vraag

Sinds de Dordtse Synode is er door onze vaderen vaak geschreven over de roeping tot het predikambt. Koelman gaat uitvoe- rig in op de roeping tot het ambt in zijn voorrede in het boek “Ettelijke gronden van de Christelijke religie’ van Hugo Bin- ning. En in een voorrede van het boekje ”De wekker der leraren” van Robert Macwair legt Jacobus Koelman iedereen die zich tot het predikambt begeeft aan het hart zich voor Gods aangezicht te onderzoeken hoe de persoonlijke verhouding tot de Heere is en ook hoe men denkt te kunnen dienen als predikant in Gods Koninkrijk.

Koelman schreef dit omdat er in zijn dagen velen waren die wel een theologische op- leiding tot predikant volgden en predikant werden, maar van wie hij vreesde dat ze vreemdeling waren van genade en niet door de Heere tot het ambt geroepen waren.

In het boek ”Neem de wacht des Heeren waar” van ds. A. Vergunst is een lezing op- genomen die als titel heeft ”De roeping tot het predikambt”. Hierin wijst hij erop dat op de Dordtse Synode uitvoerig is gespro- ken over de opleiding tot het ambt van herder en leraar en over het grote belang dat erop toegezien wordt dat iemand zich van Godswege geroepen weet.

Ds. Vergunst stelt daarom dat het goed is dat er in onze gemeenten een curatorium is om aan deze gewichtige taak van de kerk gestalte te geven. De apostel wijst daar immers op in Romeinen 10 vers 15: ‘En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goe- de verkondigen!’ En in Hebreeën 5 vers 4 zegt hij: ‘En niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aäron’.

In Jeremia 23 lezen we dat Jeremia in de Naam van de Heere moet profeteren te- gen de valse profeten. In vers 21 lezen we dat de Heere zegt: ‘Ik heb die profeten niet gezonden, nochtans hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans heb- ben zij geprofeteerd’.

Begeerte en roeping

Een punt dat nog genoemd moet worden is het onderscheid tussen een begeerte tot het ambt en een zich van Godswege geroepen weten tot het ambt. Als iemand geroepen wordt, zal er altijd begeerte in meekomen, want de Heere neemt geen slaven in dienst. Het omgekeerde gebeurt ook, dat iemand wel een begeerte tot het ambt heeft, terwijl een roeping - in de zin van uitgestoten en gezonden worden - ontbreekt.

Voor het curatorium is de gave van on- derscheid onmisbaar nodig. Soms is het een worsteling hoe beslist moet worden. Soms ontbreekt duidelijkheid. Dan is het verblijdend als na verloop van tijd iemand zich opnieuw meldt om gehoord te worden over de wijze waarop de Heere Zelf licht heeft gegeven over zaken die voorheen nog niet helder waren. Wat is het verblij- dend als er dan wel vrijmoedigheid is om iemand toe te laten. Want toelaten is het uitzien!

(slot)


ds. A. Schreuder, voorzitter van het curatorium van de Theologische School

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 2021

De Saambinder | 20 Pagina's

Een wonderlijk ambt [2]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 2021

De Saambinder | 20 Pagina's