Sluiting van kerken
Het wetsvoorstel dat vooral bedoeld is om bedrijfspanden, zoals slachthuizen, te kunnen sluiten wanneer de coronamaatregelen worden genegeerd en er vervolgens besmettingen zijn, wordt uitgebreid tot kerken en andere levensbeschouwelijke gebouwen. Dat riep veel reacties op.
Aanvankelijk wilde het kabinet de kerken een uitzonderingspositie geven met het oog op de gods dienstvrijheid en de scheiding van kerk en staat. De Raad van State vond dat niet terecht.
Op grond van dit wetsvoorstel moeten ook kerken die brandhaarden van het coronavirus blijken te zijn, door de burge meester maximaal tien dagen gesloten kunnen worden. De tijdelijke sluiting is al mogelijk na een clusteruitbraak bij drie of meer geïnfecteerde personen. De burgemeester moet bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid wel aan vele zorgvuldigheidseisen voldoen. Het moet aannemelijk zijn dat het betreffende pand werkelijk de bron van de infecties is geweest.
Ook moeten er aanwijzingen zijn dat de verspreiding van het virus via de personen op die locatie nog gaande is.
Als het om de kerken gaat, moet de burgemeester met de kerken en de GGD nagaan of na zo’n besmetting minder vergaande stappen toereikend zijn. Ook moeten de burgemeester en de kerk overleggen over de vraag hoe de gevolgen zo beperkt mogelijk kunnen worden gehouden.
Kerk en staat
Betekent het schrappen van deze uitzonderingspositie voor kerken schending van het grondwettelijke recht op vrijheid van godsdienst? Is het in strijd met de scheiding van kerk en staat?
De Raad van State sluit sluitingsmaatregelen tegen kerken niet voor honderd pro cent uit. Een tijdelijke sluiting is in die visie geoorloofd, mits dat noodzakelijk is voor het beschermen van de volksgezondheid en de sluitingsbevoegdheid formeel wordt geregeld in een wet.
Artikel 6 van de Grondwet luidt: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Beperking van dat recht is volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens alleen mogelijk bij wet en als dat in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Als we het wetsvoorstel in dat verband bezien, lijkt er op juridische gronden weinig tegen in te brengen.
Maatschappelijk klimaat
Waarom dan toch het wetsvoorstel duiden als ‘onthutsend en verontrustend’. Gaat hier inderdaad een wissel om waarin de grondwettelijke bescherming van de kerk op de tocht staat? In dat geval moet met alle mogelijke middelen geprobeerd worden te voorkomen dat de wet tot stand komt.
Het gaat hier niet slechts om een wettelijk kader te scheppen, waardoor de overheid in bijzondere gevallen kerken kan sluiten. De positie van de kerk is dus in het geding. Deze positie is velen een doorn in het oog. Tekenend is dat in reactie op de recente gebeurtenissen in Krimpen aan den IJssel en Urk meerdere Kamerleden op sociale media al lieten weten een eind te willen maken aan de uitzonderingspositie voor kerken. Het is ‘niet langer uit te leggen’. Het tekent het overheersende gevoelen in de samenleving. Het besef van en daardoor het begrip voor de eigen positie van de kerk verdwijnt langzaam maar zeker.
Dat behoeft ons niet te verwonderen. Als jongeren van huis uit geen enkel godsdienstig besef meekrijgen of zelfs van hun ouders alleen maar kritiek op de kerk horen, dan ligt het voor de hand dat die jongeren niets met de kerk hebben en geen onderscheid meer zien tussen een voetbalclub en de kerk. En dat geldt helaas niet alleen voor jongeren.
Eigen rechtssfeer
In dat licht is het wetsvoorstel een weerspiegeling van het maatschappelijke klimaat in onze dagen.
De relatie tussen kerk en staat werd door Calvijn aangeduid met de termen geen ‘recht in de kerk’ maar wel een zeker ‘recht omtrent de kerk’. Kort gezegd komt het hierop neer dat de staat niet mag ingrijpen in de interne verhoudingen van de kerk. De kerk zelf daarentegen heeft geen bevoegdheid in staatszaken.
Calvijn koesterde enerzijds een grote hoogachting voor de overheid als dienares van God. Anderzijds zocht hij de vrijheid van de kerk duidelijk te waarborgen. Zo beleed Calvijn dat zowel overheid als kerk er beide waren van Godswege, ieder met hun eigen rechtssfeer. In deze zin belijdt ook NGB 36.
Ook al is er formeel-juridisch geen steekhoudend bezwaar tegen het wetsvoorstel aan te voeren, tegelijk betekent het helaas weer een stap in de richting waarin de staat zich het recht binnen de kerk toe-eigent. Dat is zeker onthutsend en verontrustend.
ds. W. Silfhout, Capelle aan den IJssel
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 2021
De Saambinder | 20 Pagina's