Het tegenpand, van de andere partij
Pand en tegenpand, stond er terecht boven het vorige artikel. Een pand is ‘íets wat strekt tot zekerheid van een verbintenis’. In dit derde artikel over vraag 49 van Zondag 18 gaat het over het tegenpand. Dat is dus het pand van de andere partij.
Bij het heilsfeit van Hemelvaart vindt er volgens de uitleg van ons kostbaar troostboek een uitwis- seling plaats van pand en tegenpand. Het pand is bij wijze van spreken van antwoord 49b: de ‘ring’ van de bruid aan de Bruide- gom: ons vlees. En nu volgens antwoord 49c de ‘ring’ van de Bruidegom voor Zijn bruid: Zijn Geest. Het wonderlijke nut be- staat dus uit het feit dat twee partijen het bewijs van hun liefdesverbintenis uitwisselen. Wat een diepe troost! Wat een ver- schil: vlees van ons en Geest van Christus.
De verkoren bruidskerk geeft de ten he- mel gevaren Bruidegom haar vlees mee. Over dit vlees van haar is niets goeds te zeggen. Paulus wist het: ‘Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont’. Nu wilde de Bruidegom het vlees van hun vlees aannemen. Om het vervol- gens door de diepten van de dood en de helse angsten mee te nemen naar Boven. Zondeloos, zoals God het oorspronkelijk bedoelde, wordt het daar niet verteerd. Om daar altijd te verkeren om te bidden (49a). Om daar tastbaar het bewijs te zijn dat het Hoofd met de lidmaten een eeuwi- ge eenheid (zullen) vormen. Naar lichaam en ziel.
Noodzakelijk tegenpand
Zover is het nog niet. De twee geliefden zijn nog van elkaar gescheiden. Het pand van de bruid is weliswaar Boven. Zelfs ter rechterhand Gods, de meest eervolle plaats die denkbaar is. En dat voor ‘ons vlees’! Maar de ten hemel gevaren Bruide- gom denkt altijd aan Zijn geliefde zwarte bruid, in de strijd en de druk op de aarde. Als bewijs daarvan heeft Hij tien dagen na de hemelvaart Zijn Geest gezonden. Deze Geest van de verheerlijkte Immanuël is het tegenpand. Het is Zijn bewijs van blijvende liefde en trouw, hoe ver Hij ook van haar verwijderd is. En hoe zeer zij in haar on- verbeterlijke vlees ook zucht, ook in haar innerlijk gevecht tussen vlees en geest. Maar ons troostboek zegt niet slechts ‘dat Hij ons Zijn Geest als tegenpand’ gezonden hééft, namelijk met Pinksteren. Maar dat Hij als vrucht van de hemelvaart ons Zijn Geest zendt. Het staat er in de tegenwoordige tijd. Want de toepassing van het heilsfeit blijkt zo noodzakelijk. Dat de Verhoogde metterdaad en in waarheid de dadelijke bediening van Zijn Geest per- soonlijk zendt en doet ervaren. Anders zijn ze zo aardsgezind, zo op zichzelf gericht. Dit gevaar van wereldzin is zo groot dat het er aan het einde van antwoord 49 uitdrukkelijk bij staat. Daarbij wordt Ko- lossenzen 3:1 én 2 eerbiedig nagesproken, naar de praktijk van het leven der genade. Zonder de dadelijke bediening van deze Geest in het hart blijft er namelijk alleen maar zonde, vlees, aarde en wereld over. Vandaar dit noodzakelijke tegenpand.
Kenmerk
Wat is nu het kenmerk van het werk van deze Geest? Er zouden veel kenmerken ge- noemd kunnen worden, zoals de droefheid naar God over de zonde, het buigen onder Zijn rechtvaardig doemvonnis over alles wat vlees is, en de honger en dorst naar de gerechtigheid. Ons troostboek noemt er in dit verband slechts één: ‘… door Wiens kracht wij zoeken wat daarboven is’.
Waaruit blijkt dus de derde troost van hemelvaart? Dat het zondaarshart (voortdu- rend!) naar Boven getrokken wordt. Naar God en naar alles wat van de Heere is: Zijn wezen en eer, Zijn dienst en Naam, Zijn recht en dag. Dit is de levenspraktijk van Asaf: ‘Wien heb ik nevens U omhoog, wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten?’ Niets op aarde kan het hart meer vervullen, Gods deugden en de eeuwigheid zijn afgedrukt en wegen.
Wat is daar Boven nog meer? Waar werkt het tegenpand, de Geest van Christus, altijd op aan? Wat wordt door deze Gees- teskracht daar Boven vooral gezocht?
Gezócht, want ze hebben het niet in voorraad: ‘… waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods’, zo belijdt de levende Kerk. Wat zoekt de zondaar dus vooral Boven? De Zoon van God, de verheerlijkte Middelaar in hun vlees. Hij heeft mijn vlees aangenomen, mijn verdoemelijke vlees gekruisigd, gestorven en begraven. Hij heeft mijn vlees meegenomen, waarbij Zijn doorboorde handen het bewijs zijn van: ‘het is volbracht’. De oorzaak van Zijn dood was immers het doodsvonnis over mijn leven. Maar Hij is opgewekt en opgeheven (antwoord 46a). Hij is met Pasen levend gemaakt om zondaren, vleselijk, verkocht onder de zonde, van dood levend te maken. Levend gemaakt mét Hem (Ef. 2:5). En sinds Hemelvaart zelfs met Hem gezet in de hemel (Ef. 2:6).
Nu zorgt Zijn Geest ervoor dat de lief- deband wordt gevoeld en onderhouden. Daar Boven ligt nu hun hart en liefde. Niet (meer) hier beneden. Als het goed is…
Nu, zegt u het maar. Waar gaat uw hart naar uit? Waar is uw schat? Want mensen die niet zoeken wat Boven is, komen nooit Boven.
Uit Zondag 18 van de Heidelbergse Catechismus:
Vraag 49: Wat nut ons de hemelvaart van Christus? Antwoord: (…) Ten derde, dat Hij ons Zijn Geest tot een tegenpand zendt, door Wiens kracht wij zoeken wat daarboven is, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods, en niet wat op de aarde is’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 mei 2021
De Saambinder | 24 Pagina's