Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zijn Galileeërs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zijn Galileeërs

Het is druk in de straatjes van Jeruzalem. Uit alle windstreken zijn er duizenden gekomen tot het feest, het feest van Pinksteren, het feest van de eerstelingen van de tarweoogst.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, Galileeërs? Handelingen 2:7b

In n een van de bijgebouwen van de tempel staan ook Galileeërs. Te midden van de feesthoudende menigte spreken zij de grote werken Gods. Wat zijn dat, Galileeërs? In Handelingen 1:11a waren ze ook al zo genoemd: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij…?’ Terwijl hun Meester terugkeerde naar Zijn Vader in de hemel, stonden Zijn discipelen Hem na te kijken, net zolang totdat ze Hem niet langer konden zien. Kortzichtige stofbewoners staar-den hun Meester met vleselijke ogen na. Ze keken ‘tot op ooghoogte’. Daarna was er niets meer te zien, want een wolk nam Hem weg. Opeens stonden er twee mannen in witte kleding bij hen, en die zeiden: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel?’

Een obscure buurt

‘Gij Galilese mannen’. Zo worden de discipelen genoemd. ‘De aanspraak is dus niet: ‘Apostelen’, of: ‘Vrienden van Jezus’, maar om hun de nederigheid te leren, is het: ‘Gij Galilese mannen’ (Beukelman). Mensen uit Galiléa hebben geen goede naam. Die komen in elk geval niet uit het godsdienstige Jeruzalem, niet uit de Torah-scholen van de rabbijnen Hillel en Shammai. Galiléa is een obscure uithoek ergens ver weg in het Noorden. Daar woont veracht volk, keuterboertjes en vissers langs het Meer Gennésaret. Dat is bepaald geen biblebelt. De geleerden in Jeruzalem zeiden dat dáár nog nooit een profeet vandaan was gekomen (Joh. 7:52). Galiléa? Daar woont slechts een krom en verdraaid geslacht, geen volk van God. Op dat platteland is alles zo werelds, daar zijn ze zo ruw en onbeschaafd. Zou er uit dit Galiléa der heidenen iets goeds kunnen zijn? Zulke mensen kennen niet eens een andere taal dan hun moerstaal, kennen alleen hun eigen platte dialect. Petrus kwam ook uit die contreien en werd ogenblikkelijk aan zijn accent herkend: ‘… want gij zijt ook een Galileeër en uw spraak gelijkt’ (Mark. 14:70).

De discipelen worden door de beide engelen dus ‘Galilese mannen’ genoemd. Ze worden zo genoemd, zegt Matthew Henry, ‘om hen te doen gedenken aan de rotssteen waaruit ze gehouwen zijn.

Christus had hen grote eer aangedaan door hen tot Zijn gezanten aan te stellen, maar zij moeten gedenken dat ze aarden vaten zijn, Galilese mannen, ongeletterde mensen, op wie met minachting wordt neergezien’.

In de ogen van de wereld zijn ze dus veracht, ‘maar als discipelen van Jezus zijn ze door God rijkelijk beweldadigd’ (Dächsel).

De engelen schelden deze discipelen echter niet verachtelijk uit, zegt Calvijn. De engelen kenden hen niet, ‘maar de discipelen worden toch als bekenden toegesproken’.

Landstreek in ‘t barre noord

Galiléa is geen landstreek in het zoele zuiden, het ligt in ‘het barre noord’. Toch heeft Jezus in het begin van Zijn omwandeling uitgerekend in deze achterhoek het Evangelie gepredikt en zieken genezen: ‘En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk’ (Matth. 4:23). Als ‘Jezus, de Galileeër’ (Matth. 26:69) was Hij goed en goeddoende geweest. In het stoffige land van Galiléa had Hij Zijn volgelingen onderwezen en wonderen gedaan. In Galiléa juicht de Thabor. Daar liggen steden en vissersdorpen als Naïn (waar Jezus een dode zoon teruggaf aan zijn moeder), Nazareth (waar Jezus was opgegroeid rond de timmerwerkplaats van vader Jozef), Kana (waar Hij water in wijn veranderde) en Kapernaüm (de vissersplaats waar Jezus Zijn eerste discipelen tot Zich riep). In Galiléa had Hij Zich bekommerd over het verachte en het onedele. Daar had Hij Zijn voetstap gezet en waar Hij Zijn voetstap zet, daar druipt alles van vet. Galiléa is de geestelijke bakermat van de Kerk.

Maar de Joden op het feest in Jeruzalem, met de eerstelingen onder de arm, vinden: Galiléa, daar gaat niets van uit. Daar woont ‘het volk dat in duisternis wandelt’. Dat is ‘het land van de schaduw des doods’. Jesaja had dat al geprofeteerd (Jes. 9:1). Als puntje bij paaltje komt, hoort die landstreek niet eens echt bij het Joodse volk.

Geen talen gestudeerd

Maar vandaag, op de Pinksterdag, zijn het uitgerekend zulke ongeletterde Galileeërs die daar staan te spreken zoals de Geest het hun ingeeft, in allerlei toon- aarden, in vreemde talen, ‘een iegelijk in zijn eigen taal’. Opeens spreken ze Latijn, Grieks en Arabisch, denkt Calvijn. De om- standers drommen samen, hogelijk ver- baasd. Hoe is het mogelijk dat die mensen vloeiend een andere taal spreken? Ze horen hen spreken in hún taal, de taal van het land van hún geboorte, waar ze zelf vandaan komen. Hoe is dit mogelijk? Galileeërs spreken toch alleen maar hun eigen dialect (Mark. 14:70), die mensen hebben toch nooit iets anders geleerd!

De vrome Joden zijn verbluft. En daarom zeggen ze op deze Pinksterdag in Jeruzalem: ‘Dit zijn toch Galileeërs!’ De menigte zoekt er een verklaring voor dat die simpele mensen vreemde talen spreken, terwijl ze het tóch allemaal over hetzelfde hebben. De discipelen kennen geen mensenvrees en geen schuchterheid meer. Vanuit hun hart spreken ze over God en Goddelijke zaken, over ‘de grote werken Gods’. En als de omstanders daar geen verklaring voor kunnen vinden, zeggen ze minachtend in koor: Zijn dat niet Galileeërs? Die mensen spreken in vreemde talen, maar, waar halen ze dat eigenlijk vandaan?

Weten al die vrome Joden en Jodengenoten veel dat de Geest van Pinksteren ook over de talen beschikt, dat Hij alle talen spreekt!

Woning maken

Dat is het wonder van Pinksteren. Wat bij mensen niet in tel is, wordt door God geteld, als in Isrel ingelijfd. Zo wordt het Pinksteren, ook voor mensen die in duisternis wandelen en wonen in het achterland van de schaduwen des doods. De Heilige Geest verricht Zijn werk in een uithoek en maakt woning bij het verachte en het onedele, bij het dwaze en het zwakke, in harten van mensen die alles verzondigd hebben en in zichzelf niet anders dan verachte Galileeërs zijn. De Geest opent harten en monden. Dan loopt de mond vanzelf over, zoals een bron zich uitstort op de velden. Wat leeg is in zichzelf wordt op het feest van de eerstelingen vervuld met de Geest, wordt door Hem gevuld en vol-gemaakt. Daarom gaan zwijgende mensen spreken, niet uit zichzelf en niet over zichzelf, maar over de grote werken Gods.

Jezus’ volgelingen zijn dus Galileeërs, in dienst van Jezus, de Galileeër. Toch zijn ze vandaag in de buurt van de tempel de gezanten van het hof der hoven. De Pink- stergeest begint Zijn opwekkingswerk niet bij farizeeërs of sadduceeën, maar bij mensen uit een verachte provincie. Ga- lileeërs zetten hun treden in Zijn spoor en daarom delen ze in Zijn smaad en hoon. De mensen in Jeruzalem hebben Hem gehaat, zij zullen ook gehaat worden. Was Hij niet veracht en de onwaardigste onder de mensen? Zij zullen het ook zijn. Zijn volk brengt het er niet beter vanaf. Zou een dienstknecht meerder zijn dan zijn Meester?

Ook Galilese mannen

Hun Meester heeft als Galileeër plaats- bekledend hun schuld op Zich genomen. Hij weet wel wie ze zijn, hoe hun leven is, dat ze vanbinnen niet anders kunnen vinden dan heidendom. Hij weet ervan en weet er raad mee. Hij is ten hemel geva- ren en zit aan ’s Vaders rechterhand, waar Hij bidt voor allen die Zijn verschijning hebben lief gekregen. Onder hen zijn ook Galileeërs.


‘Dat iemand grote dingen in een vreemde taal spreekt, dat kan geschieden buiten een wonder, maar dat dit hier arme en onnozele Galileeërs doen, die nooit buiten Palestina geweest zijn, eenvoudige lieden, aan de oevers van Tiberias in ambachten en oefening van geringe handwerken opgebracht, zonder letteren en zonder geleerdheid, die meer met visnetten dan met boeken omgingen, velen uit Nazareth afkomstig, vanwaar zo weinig goeds verwacht werd. Het waren mensen, welker spraak bot, plomp en ongeschikt was, en zodanig nochtans nu in allerlei vreemde talen te spreken, dat is iets dat het algemeen bereik der natuurkrachten te boven gaat. (…) Trouwens, zo weet de Geest in een ogenblik discipelen tot meesters en slechte mensen tot leraars te maken’.

ds. J. Beukelman (1704 - 1757)


J. van ’t Hul, Lieren

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 mei 2021

De Saambinder | 24 Pagina's

Het zijn Galileeërs

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 mei 2021

De Saambinder | 24 Pagina's