Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

'De engelen rijden mij steeds voorbij’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

'De engelen rijden mij steeds voorbij’

4 minuten leestijd

Matje Verbruggen woonde te Vinkeveen en is 9 jaar geworden (1918-1927). Ze zat in groep 6, toen klas 4, en kreeg les van meester S. Bison. Nekkramp, dat is een soort hersenvliesontsteking, was in die dagen een kwaal waar de dood snel op volgde, maar Matje is toch nog vier weken ziek geweest.

Vooral de laatste twee weken waren smartelijk. De Heere bewees haar tijdens haar ziekbed grote en bijzondere genade. Op verzoek heeft haar vader er een boekje over geschreven: ‘O, volk des Heeren, ik heb getracht iets te schetsen, hoe gebrekkig ook, van de lof des Heeren door een kindermond vermeld’. ‘Vanwege de majesteit der genade Gods, die in haar uitblonk, kwamen wij allen, mijn vrouw en ik en de kinderen, zó onder de indruk...'

Die majesteit van de genade Gods is bij het lezen van dit verhaal merkbaar: het heeft in zichzelf getuigenis van het genadewerk Gods. Een samenvatting doet hieraan al gauw te kort aan; men leze liever zelf het hele verhaal (” ’s Heeren lof uit een kinder- mond”; 1927, 4e druk).

Het volgende gedeelte bestaat groten- deels uit citaten.

Recht en genade

Tijdens haar ziekte werd Matje onderwe- zen over de verlorenheid in Adam en de behoudenis in Christus. ‘Door Gods Geest ontdekt geworden aan haarzelf, leerde zij de pijn en smart van haar zonden kennen in het diepst van haar ziel, zodat zij begon te schreien omdat ze nog nooit de zonden zó gekend had. Och vader, zei ze, ik heb geleefd als een heiden, ik heb niets anders dan de Heere Jezus getergd en smarten aangedaan’.

De lieflijkheid en vriendelijkheid van de volzalige Jezus deed haar uitroepen: ‘O, Heere Jezus, Gij zijt mijn enige rijkdom. Gij zijt mijn grootste schat, ik begeer niets anders meer dan U alleen’. En bij de aanschouwing van haar dierbare Koning, Die haar de kroon des levens toonde, zei ze tegen haar vader: ‘Vader, doe alles wat ik hier heb maar weg, mijn speelgoed en zo meer en mijn geld, smijt het maar weg (…) ik begeer het niet meer’.

‘De majesteit van Gods genade vervulde zó haar ziel, dat haar lichaam het scheen uit te stralen en wij er bij in het niet weg- zonken’. ‘Onder de vele woorden, die zij uit de waarheid, Gods dierbaar Woord, mocht verstaan, door des Heeren lieve Geest aan haar ziel toegepast, waren ook deze: Ik ben des Heeren’. Ze liet haar vader beloven dat hij deze woorden op haar kistje zou laten zetten.

Feestelijke uittocht

Matje kreeg tijdens haar ziekbed ook de bijzondere genade van gezichten, ook over engelen. Tijdens een gezicht werd ze ‘inge- leid in het hemelse Jeruzalem en riep niet anders dan: straten van goud, straten van goud! de poort staat altijd open en is nooit gesloten, want de engelen rijden in en uit’. Ook werd zij een keer ingeleid in haar feestelijke uittocht, waar de Kerk van zingt: Straks leidt men haar in staatsie uit haar woning, in kleding, rijkgestikt, tot haren Koning (Ps. 45:7). ‘Matje zag een stoet van wagens en paarden en riep, haar ogen omhoog gericht: O, vader, zie toch eens, wat een wagens en paarden, bestuurd door de engelen; zij rijden de poort in en uit, door de straten van goud, want de poort staat altijd open. O, vader, ziet toch eens, ziet u het niet? In zalige verwondering en aanbidding zonk zij weg, uitroepende: Eén is gezeten op het witte paard met een lang wit kleed aan en een gouden kroon op Zijn hoofd. Dat is de Heere Jezus, ik zie het al, zei ze, want Zijn Naam, staat op Zijn kleed geschreven.

Nu had zij een verlangen dat zij Hem ook te kennen gaf in een aanhoudend smeken: of de engelen haar nu maar mee mochten nemen naar de heerlijke hemel. Zij bad voortdurend: Och, Heere Jezus, haal mij nu maar: ik wil zo graag met de engelen meegaan, met de heirstoet. Och, lieve Heere Jezus, mag Uw kindje nu meegaan? Zo lag zij maar te smeken, maar och, ze zei telkens: ik ben er nog niet, want de engelen rijden mij steeds voorbij’.

Een schare engelen

Niet te tellen, zo zei ze, duizenden bij duizenden. ‘O, zie eens, vader, allen met gouden harpen. O, wat is dat heerlijk. Wat een hemelse muziek en wat een prachtig gezang. O, wat wordt er toch heerlijk gezongen en wat lieflijk; er wordt op de gouden harpen gespeeld en er wordt gezongen. Zij wilde meezingen, maar ze zei: Ik kan nog niet zingen en smeekte haar Koning om gehaald te worden, want sprak ze: Heere Jezus, ik wil zo graag meezingen. O, het verlangen leefde in haar ziel om mede haar Koning te ver- heerlijken, Die haar uit zo’n grote nood en dood gered had. Maar eerst wanneer het sterfelijke onsterfelijkheid en het verderfelijke onverderfelijkheid zal aan- gedaan hebben, zal de Heere naar waarde verheerlijkt worden’.

Matje werd op 9 juli 1927 begraven.

Ds. J.A. Riekel (1869-1949) van Slie- drecht leidde de begrafenis vanuit Jesaja 44:5. Ook sprak haar meester S. Bison op het graf.

(slot)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 2021

De Saambinder | 20 Pagina's

'De engelen rijden mij steeds voorbij’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 2021

De Saambinder | 20 Pagina's