Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De verbreiding van het christendom (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verbreiding van het christendom (4)

4 minuten leestijd

In de eerste eeuw begon het christendom als een groep van honderdtwintig mensen. In de vierde eeuw was het uitgegroeid tot een wereldgodsdienst van betekenis.

Getalsmatig heeft het christendom het jodendom achter zich gela- ten. Het oude heidendom in het Romeinse Rijk is door haar verslagen. Dit is alleen maar te begrijpen als uitwerking van de opstandingskracht van Christus. De groei van het christendom is een bewijs van de waarheid van de opstanding. Het laat zien hoe onredelijk het is dat velen vandaag de dag het Evangelie slechts als een verzameling van mooie woorden zien. Integendeel, het Evangelie is een kracht van God tot zaligheid. Christus laat Zijn Woord uitgaan en behaalt de ene overwin- ning op de andere – toen, maar ook nu. Wie vandaag de dag met een zeker heim- wee naar deze bloeitijd van de kerk kijkt, doet er goed aan de geschriften van de kerkvaders er eens op na te slaan. De groei van de kerk was een werk van de Geest van Christus, maar het was tegelijk ook een groei die middellijk tot stand kwam. De theologie van de kerkvaders kent een missionaire gloed. De gedachte aan de verdere verbreiding van Gods rijk is in hun geschriften nooit ver weg. Zonder volledig te willen zijn, een paar voorbeelden om dit te illustreren.

Onverdiende vergeving

Het blijkt dat de kerkvaders hun ‘eertijds’ niet zijn vergeten. Ze zijn niet vergeten dat ze vroeger zelf heidenen waren, vreemde- lingen van Gods genade en zonder hoop in de wereld. Duidelijk komt dit naar voren als ze zelf kunnen spreken van een duidelijke bekering vanuit het heidendom. Tertulli- anus spreekt over zijn ‘voortreffelijkheid in overtredingen’ (”Over het geduld”, IV.2). Cyprianus belijdt de ‘ontelbare fouten’ uit zijn eertijds (”Aan Donatus”, IV). Augus- tinus kan de diefstal van de peren maar niet vergeten en verwondert zich over de onverdiende vergeving van het bedriegen van zijn moeder. ‘Ik heb mijn moeder belogen – ja, zo’n moeder! – en ik ben er onge- straft voor gebleven, want ook dat bedrog hebt Gij mij vergeven’ (”Belijdenissen”, boek 5, hoofdstuk 8, paragraaf 15).

Ook in het licht van de heilsgeschiedenis was men het verleden niet vergeten. De heidenzending is volgens Irenaeus (ca. 140-ca. 202) de zegen van Jafet (”Aanwij- zing van de apostolische prediking”, 42). De heidenen hebben hun heil dus via de nakomelingen van Sem gekregen! Ook was de boodschap van de apostel om zich niet boven de ongelovige Joden te verheffen, niet in vergetelheid geraakt. Ambrosiaster zegt dat als zelfs aan de heidenen barm- hartigheid is geschonken, hoeveel te meer zal dan aan de Joden, aan wie de belofte gedaan was, barmhartigheid gegeven worden (”Commentaar op de brief aan de Romeinen”, 11:30-31).

Een ander steeds terugkerend feit is dat de kerkvaders ruim en royaal bidden voor de bekering van alle volken. De tekst uit 1 Timo- theüs 2:4 speelde daarin een belangrijke rol. Zelfs na de pelagiaanse strijd bleef deze tekst een belangrijke grond voor het bidden voor alle mensen. Prosper van Aquitanië (ca. 390-ca. 455), leerling van Augustinus, stelt dat er voor alle mensen gebeden moet worden, maar dat God in Zijn ondoorzoeke- lijke oordelen niet altijd geeft wat de kerk bidt (”Over de roeping van alle volken”, boek 1, hoofdstuk 12-13).

Zending en evangelisatie

Als derde, de kerkvaders spreken lovend en aanmoedigend over zending en evange- lisatie. Tegen de bittere verwijten van de heidense Celsus, antwoordt Origenes (ca. 183-ca. 254) dat christenen zich inspannen om hun boodschap over de hele aarde te verspreiden. ‘Daarom maken sommigen er plechtig hun levenswerk van om niet alleen van stad tot stad te trekken, maar ook van dorp tot dorp en van hofstede tot hofstede, om ook anderen voor geloof in God te winnen’ (”Tegen Celsus”, boek 3, hoofdstuk 9). Het zendingsbevel gold volgens de kerkvaders nog steeds en was niet slechts bedoeld voor de apostelen. De belofte van Mattheüs 28:20 verbond Chrysostomus (ca. 347-407) nadrukkelijk aan de opdracht van vers 19: ‘De Heere wil ook bij ons zijn, indien wij de wil van de Heere doen’ (”Homilie 5 op 2 Thessalonicenzen”, paragraaf 8).

Als laatste, de kerkvaders laten soms op onverwachte plaatsen in hun werk blijken hoe zeer ze bezet zijn met de voortgang van Gods Koninkrijk. Ontroerend is de uitleg van Augustinus in het Hogepriester- lijk gebed bij de bede ‘Verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke’ (Joh. 17:1). Dit betekent volgens hem: ‘Wek Mij op, opdat U bekend worde over de hele aarde door Mij’ (”Traktaten over het Johannes- evangelie”, traktaat 105, paragraaf 1). Hier wordt het missionaire verlangen teruggebracht tot in het Middelaarshart van Christus.

Het is ook alleen in verbondenheid aan Hem dat de westerse kerk van vandaag met een bewogen hart kan omzien naar degenen die nog verre zijn – en soms o zo dichtbij wonen. (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 2021

De Saambinder | 20 Pagina's

De verbreiding van het christendom (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 2021

De Saambinder | 20 Pagina's