Het gekrookte riet [6]
‘Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen’. Mattheüs 12:20a
EERSTE PREDIKATIE
2. Een gekrookt rietje is zo klein in kennis. Ze kennen ’s Heeren weg haast niet, er is zulk een onkunde in het geestelijke leven. Spreekt gij van het geloof en de liefde, ze weten haast niet wat zij er van maken zullen, ze werpen dikwijls het allerkoste- lijkste weg.
3. Het zijn degenen die geslingerd worden in hun staat. ‘Ach Heere’, zeggen ze, ‘soms is er een flikkering, een weinigje, maar het schijnt uit te gaan, een vonkje van Gods Geest, soms schijnt er een weinig licht en soms is het weer zo dood’.
Wat verschilt de ene dag van de andere. ‘De ene dag’, zeggen ze, ‘schijnt het alsof ik genade heb’, en de andere dag zeggen ze: ‘Ach, ik mis het!’ Gij zult ze zo dikwijls verschillend vinden als gij ze ontmoet.
4. Het zijn donkeren, bestredenen en dodigen. Ze zeggen: ‘Ach, ik ben zo dood! Ach ik ben zo besloten dat ik er niet uitkomen kan! Ik ben als een man die krachteloos is (Ps. 88:5). Het werk wordt mij zo bestreden. Ik kan het niet langer uithouden; ga ik voor- waarts, ik zie Hem niet; ga ik achterwaarts, ik merk Hem niet. Ga ik naar de kerk en aan het Avondmaal, ik voel de Heere niet’.
5. Het zijn degenen die zeggen: ‘Ach God! ik kan al de kruisen niet dragen. Ik ben zat van smaad (Klaagl. 3:30). Mijn bestraffing is er alle morgens (Ps. 73:14). Uw bestraffingen zijn veel, aanzie mijn ellende (Job 10:15), want mijn ziel is der tegenheden zat’ (Ps. 88:4).
6. Het zijn degenen die zeggen: ’Ik zal er nog mee uitscheiden, ik zie dat het toch al vruchteloos is wat ik doe’.
7. Nog eens, het is een kind van God dat noch op God noch op Zijn zaak kan vertrouwen. ‘Ik kan dat niet doen’, zeggen ze, ‘mijn weg op de Heere te wentelen en te geloven dat Hij het wél maken zal. Ik weet mijn neergebogen hart niet op te richten. Mijn hoop is vergaan van de Heere; het sterft al en ik vrees dat God mij nog tot een voorbeeld voor anderen zal straffen’.
Zie, zo zult gij in het Woord vinden een gekrookt riet. Ge zegt: ‘Ik ben niet waard dat God er op merken zou. Ik ben zo lelijk in mijn eigen ogen; ik moet tegen God zeggen: werp mij maar in de hel, want dat ben ik waard. Dit heeft nog andere namen in het Woord, die wij nu niet zullen opnoemen.
II. Wat doet nu de Heere als Hij Zijn kinderen zo vindt, in zes en zeven en duizend benauwdheden? Hij verbreekt het niet. Als Hij op de wereld was, Hij kwam bij zulken. Hadden ze bij de farizeeën gegaan, die zouden hen voor het hoofd gestoten hebben. Gingen Gods kinderen bij hen, dan was het geen werk Gods. En zo slaan ze hen voor het hoofd.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 februari 2022
De Saambinder | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 februari 2022
De Saambinder | 20 Pagina's