Gebed om hulp en zegen
In Psalm 5 schetst David de goddelozen en hun jammerlijke ondergang. Zijn gebed geeft reden om te denken dat er van ‘s vijands zijde gevaar dreigde. Daarom plaatsen sommige uitleggers deze psalm in de tijd voordat Absalom in opstand kwam.
De koning nam niet zonder zorg en vrees de onheilspellende tekenen waar. Ze kondigden de storm en het onweer van de opstand aan. De grond van Davids gebed is Gods heiligheid en goedertierenheid. Naar Zijn heiligheid kunnen de goddelozen voor de Heere niet bestaan, en wacht hun een vreselijk lot. Maar allen die de Heere vrezen en dienen door de grootheid van Gods goedertierenheid zullen verlost worden, om zich eeuwig in Hem te verheugen. Dit is de hoofdinhoud van dit gebed.
In overeenstemming met de inhoud mogen wij het woord Nechilôth in het opschrift vertalen door ‘erfenis’ of ‘lot’. Want deze psalm tekent ons het lot van de goddelozen, maar ook dat van Gods kinderen.
Een morgengebed
David begint zijn gebed met: ‘O HEERE’. Hij weet waar hij met zijn zorg en nood naartoe kan. Dat doet hij in de morgen. We zouden kunnen zeggen: dit is een morgengebed. Als wij zo samen mediteren over deze psalm mogen wij ons wel afvragen of wij ook zo’n gebedsgestalte kennen. Van nature kunnen we zo bezet zijn met allerlei aardse dingen, en ons geen zorgen maken over onze eeuwige bestemming.
David bemerkte dat er zorgen zouden komen, dat de vijand op de loer lag. Dat is in onze tijd niet anders. Natuurlijk zijn dat niet de aanvallen van Absalom, want hij leeft niet meer. Toch komt het wel uit dezelfde bron als ten tijde van Absalom. De vorst der duisternis is in het paradijs al begonnen, en hij gaat door totdat zijn tijd voorbij zal zijn met het verwoesten van alles wat met God en Zijn dienst te maken heeft. Maar de Heere waakt over Zijn kinderen en geeft hun op Zijn tijd ook die biddende gestalte zoals David hier heeft. Dat komt niet van David zelf, maar van de meerdere David, Gods eigen Zoon.
Zucht en verwachting
David begint met het woordje ‘O’. Zijn zucht en verwachting ligt niet in het aardse, maar in het hemelse. Hij vervolgt zijn gebed met ‘HEERE’. Dat is God in Christus door de Heilige Geest. Als wij deze woorden overdenken, dan zouden wij kunnen zeggen dat dit gebed heel rustig begint. David spreekt over ‘mijn overdenking’. Het zijn overdenkingen die hem drijven naar Gods genadetroon. Wat zijn onze overdenkingen? Zijn dat zaken die ons brengen aan de genadetroon? Davids gebed is een stil gebed. Als water van een zacht stromende beek vloeit het uit zijn ziel. Maar het wordt een steeds sterkere stroom, want het stille gebed gaat over in een geroep: ‘Merk op de stem mijns geroeps’.
Dit wijst ons op een oprecht geloofsgebed. Als de Heere dat geloofsgebed door genade schenkt aan Zijn kinderen, dan gaan ze afzien van alle aardse dingen, ook van al hun eigen gronden. Dat kunnen wij ook lezen in de tekstwoorden: ‘O mijn Koning en mijn God’ (vers 3). Deze woorden laten zien wat hier de doorleving van Davids hart mag zijn. Hij weet en belijdt vrijmoedig dat de HEERE zijn Koning en zijn God is. Zijn Koning, omdat Die hem regeert en beschermt. Zijn God, omdat Hij rechtvaardig is en barmhartig is, en vandaar ook heilig, goedertieren en almachtig. Dat is de vaste grond waarop David bidden en verwachten mag. In zichzelf is hij arm en ellendig, en heeft hij geen grond van recht of verwachting. Maar door het geloof mag hij zijn oog slaan op de ontvangen genade waardoor hij mag en kan zeggen: ‘Mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden’.
Dagelijks roepen
Als het geloof in beoefening mag zijn, is er geen twijfel maar ligt er vastheid in het roepen. Een waar gebed komt niet bij een mens vandaan, het is God Die Zijn kinderen leert bidden. Dat het ons aller gebed mag zijn: ‘Heere, leer ons toch te bidden zoals het behoort’. Dan gaat het niet om een wekelijks gebed, maar om een dagelijks roepen. En dat begint al in de morgen. Zo lezen wij dat ook in Psalm 5:4: ‘Des morgens’. In kanttekening 3 staat: ‘Dat is vroeg, intijds, om Zijn genade bidden’.
Beginnen wij onze dag ook met een roepen om genade? ‘HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken en wachthouden’. Twee woorden zijn hier heel belangrijk: schikken en wachthouden.
Schikken, dat doet ons denken aan iemand die positie kiest om zich op een doel te richten. Het is David te doen om de eer des Heeren en het behoud van de zaligheid. Het woord wachthouden geeft aan: waken en opletten. Zo waakt de wachter in de nacht om de vijand te verjagen en de naasten te beschermen.
Geestelijk is dat alleen mogelijk door het werk van Christus. Hij kwam om in Zijn menselijke natuur alles te gaan betalen wat de Kerk schuldig is aan het eisend recht van God. Hij Die altijd gehoorzaam was, en Zijn doel richtte tot de eer van Zijn Vader, Die in alles, dag en nacht wakende was, zodat Hij de vijand heeft overwonnen.
Gods kinderen zullen door geloofsoefeningen steeds dieper inzicht krijgen in dat heilgeheim. En straks bij het sterven, zullen ze verlost worden van alle vijanden. En dan mogen ze tot in der eeuwigheid blikken op Christus, het Licht der wereld.
Hoe zal het dan voor ons zijn? Er zijn twee wegen, ook twee einden. Het is eeuwig buiten, en dat door eigen schuld, zoals in vers 7 staat: ‘Gij zult de leugensprekers verdoen’. Of het zal door genade voor eeuwig binnen zijn, zoals we lezen in vers 13: ‘Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen als met een rondas’. En dat alles om het eeuwig welbehagen.
Want tot U zal ik bidden. Psalm 5:3b
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 2023
De Saambinder | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 2023
De Saambinder | 24 Pagina's