Meelezen [7]
ZEVEN LEERREDENEN over Lukas 18:35-43
2. De blinde mens van wie de tekst spreekt, was niet alleen arm en gebrekkig, hij was het ook nog eens in de hoogste graad. Hij moest om zijn brood gaan bedelen; hij zat aan de weg, bedelende. Hij zocht bij de mensen al zijn hulp en troost. De mensen moesten hem in het leven onderhouden. Hij moest het van de mensen hebben, zolang hij niet bij Christus was.
Dit is opnieuw een treffend beeld, hoe een arme, blinde, onbekeerde zondaar al zijn troost en hulp moet zoeken en bedelen bij de mensen en bij de schepselen buiten God. Want hij kent God niet, hij kent Christus niet, hij weet bij Hem geen heil of hulp te zoeken in zijn droevige armoede, doordat hij geheel blind is. Och, wat zijn zij dan toch gelukkig wie de Heere hun blinde ogen opent dat zij de nietigheid en ledigheid van alle schepselen, ook van de uitnemendste, hebben leren kennen en die daarom ophouden nog langer aan hun deuren om hulp en troost te bedelen. Zij wenden zich in een waarachtig en ootmoedig geloof tot Christus Zelf, om Zijn almachtige hulp en genade, want de heilige Jezus ontfermt Zich over de allerarmste, allerslechtste en ellendigste zondaren die Hem maar eerbiedig en gelovig om Zijn hulp aanroepen! ⊲
3. Dit blijkt daaruit dat Hij hier zo’n gering mens, zo’n slechte en allerarmste bedelaar die Hem om Zijn gunstige en genadige ontferming vraagt, geenszins van de hand wijst, maar hem zeer gaarne Zijn hulp bewijst. Dat doet Hij tot een helder en duidelijk teken dat de Heere Jezus Christus, de grote God van hemel en aarde, geenszins zo hovaardig is als de arme wormen van mensen die dikwijls van trotsheid en hovaardij een arme blinde bedelaar van de straat nog niet willen aanzien, nog veel minder dat zij hem liefderijk zouden willen helpen. Maar zo doet de heilige Jezus hier wel aan deze arme man.
c. Laat ons echter wederkeren tot onze tekst. Van deze blinde mens wordt verder gezegd dat hij blind aan de weg zat, bedelende. Dit kunnen we gemakkelijk begrijpen, geliefden, want men ziet nog wel in grote steden dat daar een arme blinde bedelaar zit, op een hoek van een straat of langs de weg, waar veel volk voorbijgaat, om van de voorbijgangers aalmoezen te ontvangen. Een arme blinde kan niet, zoals anderen, van huis tot huis gaan bedelen. Daarom ziet men ze doorgaans zitten op de straten en langs de wegen, waar ze luid om een aalmoes roepen. Zo zat deze blinde man hier ook aan de weg bij Jericho, bedelende.
Alweer is deze arme mens een gepast beeld van de jammerlijke en te beklagen staat van een arme blinde zondaar die nog onbekeerd is en buiten God in zijn zonden leeft, want:
1. Deze bedelaar zat niet stil in huis, afgezonderd van het geloop en gewoel der mensen, nee, hij zat in het openbaar langs de grote weg, midden tussen de mensen die voorbijgingen. Zo zit een arme, blinde, onbekeerde zondaar ook aan de grote weg van de wereld. Hij is niet in stilte afgezonderd van de wereld, zoals de vromen en de godzaligen, die door de genade Gods zich van de algemene brede weg van de wereld afzonderen om God in eenzaamheid te dienen.
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 2025
De Saambinder | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 2025
De Saambinder | 24 Pagina's