Meelezen [11]
ZEVEN LEERREDENEN Over LUKAS 18:35-43 En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde wat dat was. Lukas 18:36
Zo’n op zichzelf staand verhaal van de genezing van een arme blinde zou ons van weinig nut zijn en ons weinig kunnen leren als we niet alles geestelijk op onszelf en onze staat toepassen. De Heere geve ons nu opnieuw het licht van Zijn Heilige Geest, opdat we geestelijke zaken met geestelijke zaken kunnen vergelijken. Zodat wij, als de bijen, zoete honing van geestelijk onderwijs en troost mogen trekken uit deze merkwaardige geschiedenis, tot zaligheid van onze ziel in de Heere Jezus.
We bezien de geschiedenis nu opnieuw en gaan verder waar we de vorige keer gestopt zijn. De tekst vervolgt met: ‘En deze, horende…’. enz. ‘Deze’, dat is dus de arme, blinde man wiens toestand we al kennen uit de vorige preek. Vanuit een andere evangelist die deze geschiedenis ook beschreven heeft, namelijk de evangelist Markus (hoofdstuk 10:46 en verder), kunnen we er nu aan toevoegen dat deze arme blinde man Bartimeüs heet. Gewoonlijk werd hij door de mensen in Jericho ‘de blinde Bartimeüs’ genoemd, de zoon van een zekere Timeüs. De mensen kenden hem en ook de naam van zijn vader was bekend. Misschien is zijn vader een geacht man uit het Joodse volk geweest, omdat de blinde hier genoemd wordt met een verwijzing naar zijn vader, die iedereen kende. Doorgaans zijn bedelaars van zo’n slechte en duistere afkomst dat ze nauwelijks gedoopt zijn, een naam dragen of weten wie hun ouders zijn.
Maar deze blinde man kende men. Men wist wie hij was, men kende ook zijn voorgeslacht of afkomst. Misschien was het met de zaken van zijn vader zo slecht gegaan dat hij zijn arme, blinde zoon geen tijdelijke middelen had nagelaten, zoals dikwijls onder mensen gebeurt. Wellicht was hij daardoor én vanwege zijn blindheid in de grootste armoede geraakt, waardoor hij om zijn brood moest gaan bedelen.
Hoe het ook zij, dít is zeker, dat wij, arme, blinde en ellendige zondaren, óók allen een bekende vader hebben, namelijk Adam, uit wie wij allen zijn voortgekomen. Deze onze vader was een zeer groot man. O, wat was hij rijk en aanzienlijk, beide naar ziel en lichaam! Hij was een vriend, een kind en een huisgenoot Gods. Hij had alles wat een gelukzalig mens maar hebben kon. Het ontbrak hem aan niets in zijn rechte staat in het paradijs.
O, wat had hij een rijke en gelukkige kinderen kunnen nalaten, als hij maar aan God, zijn Heere en Vader, gehoorzaam was gebleven! Er zou in geestelijke zin nooit een arme, behoeftige zondaar en nooit een bedelaar in Israël geweest zijn. Ook was er dan geen Christus nodig geweest in de wereld, om arme zondaars rijk, en om blinde zondaren ziende te maken. Maar door zijn bedreven kwaad en verschrikkelijke ongehoorzaamheid tegen God, heeft Adam al zijn heerlijke en goede gaven en rijkdommen die God hem geschonken had geheel en al verloren. Hij heeft daarom alleen maar doodarme kinderen en blinde Bartimeüssen nagelaten, die hun geestelijk brood nu met een droevig hart moeten gaan bedelen, zoals we onlangs gezien hebben.
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 maart 2025
De Saambinder | 24 Pagina's