Als een zoekende ziel
Deze kwam des nachts tot Jezus. Johannes 3:2a
Bedekt met de mantel der duisternis is Nicodémus bij nacht en ontij op weg naar Jezus. Zijn ziel dorst naar God, maar niemand mag ‘t weten. Stel je voor dat de mensen zouden zien dat hij, een beroemd lid van de Hoge Raad, als een kleine leerjongen op zijn leeftijd op bezoek zou gaan bij Jezus, de jonge timmermanszoon uit het verachte Nazareth. Nicodémus schaamt zich, voor zijn vrienden en partijgenoten. En wat zou z’n familie daar wel van zeggen! Nee, een openlijk bezoek aan Jezus zou maar narigheid geven.
Deze tocht is voor Nicodémus wel een waagstuk in de nacht. Het zou hem ook nog eens zijn positie kunnen kosten, want de Joden hadden en bloc al besloten dat zij die beleden dat Jezus de Messias was, uit de synagoge geworpen zouden worden (zie Joh. 9:22). Nicodémus heeft last van mensenvrees. Hij is bang voor imagoschade, durft Christus nog niet in het openbaar te belijden. Je kunt toch maar nooit weten!
‘Nicodémus is gewillig om het geloof te behagen, maar niet om zijn reputatie te mishagen. Hoe zwak is het geloof van de besten in het begin, hoe schommelt het heen en weer tussen Christus en zichzelf’ (Charnock). ‘En toch openbaart Nicodémus een beginsel van Godzaligheid, omdat hij, horende dat er een profeet Gods was verschenen, de leer die van de hemel gebracht werd, niet verwerpt noch veronachtzaamt, maar door een zekere begeerte daarnaar wordt aangegrepen, welke begeerte alleen uit vrees en eerbied voor God geboren was’ (Calvijn).
Zo sluipt Nicodémus in het stille, nachtelijke uur als een zoekende ziel incognito door de stad. Hij is bekommerd om zijn ziel. Sommigen verklaarders zien in deze reis door de nacht al iets van ‘voorbereidende genade’. Maar Nicodémus heeft van genade nog lang geen weet, laat staan van vrije genade, of van voorbereidende genade. Wat hij wel weet is dit: hij kan niet van Jezus wegblijven. Vroeger zeiden ze: voor deze man gaat straks het ‘t uurtje der minne aanbreken, het uur van Gods welbehagen. ‘De tijd van Gods welbehagen komt en Hij trekt Zijn volk als een vuurbrand uit het vuur. Die tijd was voor Nicodémus gekomen’ (G.H. Kersten).
De nacht is voor het ongedierte, zeggen de mensen. Maar in de Bijbel lezen we ook over onvergetelijke nachten waarin de Heere Zijn kinderen wil onderwijzen, hen aanschouwelijk onderwijs wil geven, ondanks het donker. Midden in de nacht nam God Abraham bij de hand, leidde hem de tent van moedeloosheid uit en liet hem de sterren aan de hemel zien: ‘… en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt’ (Gen. 15:5).
De jonge Samuël werd in de nacht door de Heere geroepen (1 Sam. 3:4a). En de dichter van Psalm 16 mocht weten: ‘Zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren’ (Ps. 16:7b). Soms is het dus ook in de nacht tijd voor de Heere om te werken (zie Ps. 119:62). Nicodémus weet waar Jezus in de stad verblijft. Schuchter en verlegen laat hij midden in de nacht de klopper op de deur vallen, beschroomd en met een onrustig hart. De lamp brandt nog. De deur is open. Want Jezus, Isrels Wachter, sluimert niet. De nachtdiscipel wordt niet afgewezen, maar mag naar binnen, naar boven, via de buitentrap naar het dak. Er wordt op hem gewacht. Want wie tot Christus komt, zal Hij geenszins uitwerpen.
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 maart 2025
De Saambinder | 24 Pagina's