Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De herders

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De herders

Muus Jacobse wilde bijbelse poëzie schrijven met en voor anderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Geen mens heeft ooit hun naam gemeld’, luidt een regel uit het gedicht ‘De herders’ van Anton van Duinkerken. Ze zijn er echter niet minder bekend om geworden. We kunnen ons een kerstfeest zonder de herders niet voorstellen. Ook Muus Jacobse wijdde poëzie aan hen.

In het Evangelie van Lukas staat dat ze ’s nachts de wacht hielden over hun kudde. Hóé ze dat deden, weten we niet. God doet grote dingen, of de herders nu net hun schaapjes hebben geteld, of – zoals bij Muus Jacobse – wat minder wakker zijn.

De herders

Als de gedachten slapen

Als nevelige schapen,

Als de gedachten slapen

Als Adam eenmaal sliep,

Gaan hoog de sterren open

Van het verlangend hopen.

Gaan hoog de sterren open

en wordt de hemel diep.

Dan rijzen en dan dalen

In lichtende spiralen,

Dan rijzen en dan dalen

Naar de verlorenheid,

De engelen die melden

De vrede voor de velen,

De engelen die melden

De vrede voor altijd.

En een van hen gaat spreken:

‘Sta op en zie het teken!’

En een van hen gaat spreken:

‘Sta op van alle vrees!

Want God wil u behoren

en uit u zijn geboren,

Want God wil u behoren

en vlees zijn uit uw vlees!

Sta op om Hem te zoeken

Als kindje in de doeken,

Sta op om hem te zoeken

Als God-met-u-en-mij!’

Zij hebben Hem gevonden

In windselen gewonden,

Zij hebben Hem gevonden

Zo eeuwig en nabij.

Jakobs ladder

In de eerste strofe vergelijkt de dichter de gedachten van de herders die langzamerhand gaan slapen met de schapen van de kudde, die vager worden in nevel en duisternis. De slaap brengt de dichter bij Adam.

Toen hij sliep, gebeurde er een wonder: hij kreeg van God zijn vrouw.

In de volgende strofe raken de gedachten weg van het hier‑en‑nu en stijgen ze tot ongekende hoogten, naar de sterren. Je zou kunnen zeggen: naar de oneindigheid. De frase ‘de sterren gaan open’ doet denken aan een toekomst die in de sterren geschreven staat. Er wordt iets onthuld, de vervulling van het oneindige verlangen komt van boven.

Engelen rijzen en dalen naar de verlorenheid, onze werkelijkheid. Dat doet denken aan Jakobs droom bij Bethel, waar hij de engelen zag opklimmen en neerdalen. Nu gaat de hemel open als in een droom: engelen melden vrede. Niet alleen voor de velden van Efratha waar de herders zijn, op dat moment, maar ‘de vrede voor altijd’.

Zo eeuwig en nabij

Dan volgt het teken dat de herders krijgen, zoals we dat kennen uit Lukas 2. Op een mooie manier wordt de vermaning van de engel ‘Vreest niet’ gecombineerd met het op weg gaan van de herders. Ze moeten niet alleen letterlijk opstaan, maar ook de vrees achter zich laten: ‘Sta op van alle vrees!’ In strofe 6 varieert de dichter op Adams woorden ‘vlees van mijn vlees’ uit Genesis 2, die hij uitspreekt als hij zijn vrouw ziet. De tweede Adam neemt ons vlees aan en wordt één van ons.

Het teken uit de vijfde strofe wordt in de zevende ingevuld. Dat Kind in doeken gewonden, is Immanuël. Dan is de engel uitgesproken.

De laatste regels lijken een eenvoudige constatering: ze hebben Hem gevonden, in windselen gewonden.

Maar we weten dat de herders gehoorzaamd hebben; ze zijn daadwerkelijk opgestaan en op weg gegaan. De vier laatste woorden ‘zo eeuwig en nabij’ vormen een prachtig slot. Het lijkt of we weer in de oneindigheid verkeren, boven de sterren, los van de dimensies van tijd en ruimte. Dáár komt Hij vandaan – en Hij is nú bij ons. Hier en nu, zichtbaar en tastbaar, zo nabij.

De dichter

Achter Muus Jacobse gaat Klaas Hanzen Heeroma (1909‑1972) schuil. Heeroma was neerlandicus, leraar in Wassenaar en later hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië (Jakarta). Na zijn terugkeer naar Nederland werd hij aan de Groningse universiteit hoogleraar. Naast zijn wetenschappelijke werk schreef hij graag poëzie, vooral bijbelse gedichten en psalmen.

Als jonge dichter en redacteur van het christelijke letterkundig tijdschrift Opwaartse wegen wilde hij in 1934 protestantse dichters opwekken hun individualisme vaarwel te zeggen en hun roeping in kerk en maatschappij serieus te nemen. De dichter zag zelfs een ‘derde Réveil’ voor zich, maar zijn ideeën vonden geen bijval, ze waren veel te pretentieus. Vijf jaar later kwam hij er dan ook op terug. In de oorlog schreef hij verzetspoëzie, en daarna liet hij zich kennen als een bescheiden dichter, die vooral de gemeente wilde dienen. Hij legde een voorkeur voor bijbelse figuren aan de dag en dichtte over tientallen oud‑ en nieuwtestamentische personen, zoals Adam, Noach, Methusalem, de dochter van Jefta, Nicodemus, Stefanus en Paulus. De dichter leefde zich in een bijbelse gestalte psychologisch zodanig in dat hij zich met hem of haar als het ware identificeerde. Zo lijkt hij in het intieme gedicht ‘Kerstnacht’ Maria’s gedachten te vertolken:

(…) Nu zal het kindje komen smetteloos,

Je lichte kindje als een witte roos,

Sneeuwwitte Kerstroos: wie het heeft gevonden,

Witter dan sneeuw worden zijn rode zonden.

Prevelen herders in vertedering

Over je kindje nu een zegening?

Komen nu ook de wijzen uit het Oosten,

Om aan je lichte kindje zich te troosten?

Je ziet een peinzende Maria voor je, die de woorden niet uitspreekt, maar overlegt in haar hart.

Kerkliederen

Het was de droom van Muus Jacobse de Bijbel door zijn dichterlijke verbeelding te laten spreken voor mensen van zijn eigen tijd. Naast zijn wetenschappelijke werk hield hij zich daarom graag bezig met het berijmen van psalmen en het schrijven van kerkliederen. Hij behoorde met Willem Barnard, Ad den Besten, Jan Willem Schulte Nordholt en Jan Wit tot de ‘Hervormde Commissie Psalmberijming’. De dichters werkten samen aan de nieuwe berijming van 1967.

Deze telt 22 psalmen van Muus Jacobse.

De pretenties die Heeroma als jonge dichter had, heeft hij niet waargemaakt. Ad den Besten constateerde dat hij, zeker in de oorlogsjaren, poëzie heeft geschreven die onder de maat bleef. Hij wist dat zelf ook en sprak over zijn ‘klein dichterschap’. Maar dat dichterschap en die droom waren wel authentiek: hij verlangde een ondubbelzinnig leven te leiden voor God en met en voor anderen bijbelse poëzie te schrijven. Daar zien we ook iets van terug in ‘De herders’: het is een gedicht in eenvoudige taal, waar we niet alleen Lukas 2, maar ook Genesis 2 en 28 in herkennen.

Muus Jacobse ontsliep op 63‑jarige leeftijd. Kenners van zijn werk hebben toen wellicht gedacht aan de regels uit ‘Het dochtertje van Jaïrus’:

Slapen is niet tot de dood,

Slapen is wachten op U,

Want als uw stem tot ons spreekt

Zien wij en kennen wij U.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

De herders

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's