19. De instelling van het purimfeest (slot)
Esther
Wat waren het voor de Joden blijde dagen geweest. De boze Haman en zijn aanhang hadden het volk van de Joden willen vernietigen. Maar de Heere regeert. Hij had en heeft een wakend oog over Zijn volk. De jodin Esther werd tot koningin verheven en zij met haar tot dan toe onbekende neef Mórdechai waren het middel in Gods hand geweest dat een grote gunstige omkeer had plaats gevonden. Op de veertiende en vijftiende dag van de maand Adar was er volop gefeest. De maand Adar is de twaalfde maand van het joodse jaar en komt overeen met half februari/maart. Het waren dagen geworden van vrolijkheid en der zending van delen aan elkander (Esther 9:18 en19).
Wat er was gebeurd, werd door Mórdechai opgeschreven en tevens maakte hij bekend dat voortaan elk jaar op de veertiende en vijftiende dag van de twaalfde maand alle Joden die bevrijdingsdagen in herinnering moesten houden. Het was weliswaar geen Goddelijke instelling zoals het paasfeest, het pinksterfeest en het feest van loofhutten, maar alleszins de moeite waard blijvend in herinnering te blijven. Ook wij kennen maar één Goddelijke instelling en dat is de zondag. Maar daarnaast zijn er christelijke feestdagen ingevoerd en kennen ook wij een bevrijdingsdag ter herinnering aan de bevrijding van de Tweede Wereldoorlog in 1945. Jammer is dat zulke gedenkwaardige dagen veelal ontaarden in puur wereldse feesten en er bijna niet meer gedacht wordt aan de Heere Die ons de bevrijding schonk. Dat was de eerste jaren na de bevrijding, toen de kerken vol stroomden met mensen die de Heere wilden erkennen voor Zijn grote daden aan ons volk bewezen, nog wel anders.
Ook Mórdechai wenste dat het volk der Joden de grote bevrijding elk jaar moest blijven gedenken en daartoe werd het purimfeest ingesteld. Dat woord ’purimfeest’ herinnert aan het woord ’pur’, dat ’lot’ betekent en verwijst naar hen die het lot wierpen voor Hamans aangezicht, van dag tot dag en van maand tot maand, tot de twaalfde maand toe; deze is de maand Adar (Esther 3:7). Wat Mórdechai gebood, deden de Joden, want we lezen in Esther 9: 23: En de Joden namen aan te doen wat zij begonnen hadden, en wat Mórdechai aan hen geschreven had. Bovendien beloofden de Joden dat ook hun kinderen en allen die uit de heidenen de Joodse godsdienst zouden aannemen elk jaar het purimfeest zouden onderhouden en dat deze dagen gedacht zouden worden in alle en elk geslacht, elk huisgezin, elk landschap en elke stad; en dat deze dagen van purim niet zouden overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve geen einde nemen zou bij hun zaad (Esther 9:28).
Heel uitvoerig herinnerde Mórdechai in zijn schrijven de Joden aan de duivelse raadslag van Haman opdat zij nimmer zouden vergeten uit hoe grote nood en dood zij verlost waren geworden. Het schrijven van Mórdechai aan de Joden werd hierna bevestigd door koningin Esther. Ook zij vermaande het volk om elk jaar het purimfeest te vieren zoals Mórdechai had bevolen, opdat het nageslacht niet zou vergeten de zaken van het vasten en hunlieder geroep (Esther 9: 31). Het nageslacht moest volgens de woorden van de koningin niet vergeten het roepen en smeken uit de nood tot de Heere in die bange dagen. Het was alsof ze wilde zeggen: Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden; Vergeet ze niet; ’t is God, Die z’ u bewees (Ps. 103:1).
Dat tweede bevel van de koningin moest dienen om het volk extra aan te sporen naar Mórdechai’s woorden te luisteren, omdat ’Esthers autoriteit bij de Joden groot was en (…) opdat toch de memorie (gedachtenis) hunner verlossing niet in vergetelheid zou raken’ (kantt. 57). Ook dit tweede bevel werd nauwkeurig opgeschreven, want we lezen in het laatste vers van hoofdstuk 9: En het bevel van Esther bevestigde de geschiedenissen van deze purim, en het werd in een boek geschreven. En nog tot op deze dag houden de Joden het purimfeest.
In het bekende ’Stock Handboek’ lezen we: ’De dagen van Purim worden onder de Joden nog gehouden; het is wel een sterk bewijs voor de waarheid van het boek Esther. Gedurende dit feest wordt het boek Esther plechtig voorgelezen in de synagoge. Als de naam Mórdechai vóórkomt, roept de hele gemeente uit: ”Gezegend zij Mórdechai.” Bij het uitspreken van Haman roepen zij: ”Laat zijn naam vergaan. De naam van de goddeloze zal niet bestaan.” Het overige deel van de dag wordt feestelijk doorgebracht; aalmoezen worden aan de armen uitgereikt, vrienden en betrekkingen zenden elkaar geschenken en ieder voorziet zijn tafel zo goed hij kan’.
Ten slotte zijn we gekomen bij het laatste hoofdstuk van Ester: Esther 10. Het is een klein hoofdstuk en omvat slechts drie verzen. We lezen dat Ahasvéros van zijn landen belasting eiste en dat Mórdechai een blijvende plaats in zijn rijk mocht innemen. Het laatste vers besluit met de woorden: Want de Jood Mórdechai was de tweede bij den koning Ahasvéros, en groot bij de Joden en aangenaam van de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor zijn volk, en sprekende voor den welstand van zijn ganse zaad. Dat Mórdechai de tweede bij de koning was betekent dat hij de eerste minister was, maar dat hij geen onderkoning was, want Ahasvéros werd later opgevolgd door zijn zoon Arthahsasta. (Einde)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juni 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's