Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Luthers ’paulinische’ psalm ”Aus tiefer Not schrei ich zu dir”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Luthers ’paulinische’ psalm ”Aus tiefer Not schrei ich zu dir”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Bijbel is Psalm 130 een van de liederen van de pelgrims op weg naar Sion, ook aangeduid als ’de liederen Hamaälôth’. Het is een lied van geestelijke diepten en hoogten.

Het begin is direct en aangrijpend: Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE. De pelgrim beseft dat hij niet voor God kan verschijnen als Deze zijn zonden ook maar één ogenblik zou gadeslaan. Maar de hoop op Gods genade overwint zijn vertwijfeling. Hij roept het uit: Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. Deze hoop doet hem God verwachten, in de zekerheid ’dat Hij Israël zal verlossen van al zijn ongerechtigheden’. De tekst maakt deel uit van de zeven boetpsalmen, die eeuwenlang in de liturgie en in de getijdenen gebedenboeken een markante plaats hebben ingenomen. Daarnaast heeft deze psalm zijn populariteit ongetwijfeld te danken aan de erin omschreven inhoud van zonde en genade, waarin tal van gelovigen zich in de loop der eeuwen hebben herkend. Er is dan ook geen psalm aan te wijzen die door zoveel dichters is berijmd als Psalm 130.

Onder de berijmers mag Luther met ere worden genoemd. Hij had met ”De profundis”, zoals hij de psalm naar de aanhef in de Vulgaat noemde, een bijzondere band. Dit blijkt uit het feit dat Psalm 130 de eerste psalm was waarop hij zijn krachten beproefde, toen hij in de herfst van 1523 aan het dichten van kerkliederen begon.

Twee versies in de oudste liedboeken

De voorliefde van Luther voor de boetpsalmen in het algemeen gaat terug op zijn kloostertijd. Hij heeft ze als monnik ongetwijfeld veel gelezen en gezongen. Na de breuk met Rome bleef de inhoud voor hem de weerspiegeling van alles wat hij in het klooster had beleefd.

We zagen reeds dat het eerste boekje dat Luther in 1517 in de Duitse taal uitgaf, een verklaring van de zeven boetpsalmen was. Aan het eind van het voorwoord schreef hij:

”Mijn vermetelheid de psalmen uit te leggen, en dat nog wel in de Duitse taal, beveel ik graag ieders goeddunken en oordeel aan. Echter niet aan mij, noch aan u, maar aan God alleen komt alle eer en lof zonder einde toe. Amen.”

Het boekje vond gretig aftrek, zodat van de eerste druk de losse katernen al waren verspreid, voordat zij ordentelijk waren ingebonden.

Dat Luther onder de boetpsalmen een speciale voorkeur had voor Psalm 130, komt doordat hij hierin het meest zijn eigen geestelijke strijd herkende. Deze strijd ging over de vraag hoe het mogelijk was dat de rechtvaardige God een onrechtvaardige zondaar genade zou kunnen bewijzen, zonder daarbij Zijn gerechtigheid geweld aan te doen.

In het najaar van 1523 dichtte Luther eerst een korte versie van de psalm, bestaande uit vier strofen [coupletten]. Dit moet vóór de jaarwisseling zijn gebeurd, want hij noemt deze berijming in zijn brief aan Spalatin met de woorden: ’De profundis a me versus est’ (Uit de diepte is door mij vertaald). Wellicht heeft hij haar als voorbeeld meegestuurd. Daarna heeft hij de tekst omgewerkt tot een versie van vijf strofen. Daarin komen uitweidingen ten opzichte van de Bijbeltekst voor, voornamelijk in de vorm van persoonlijke reflecties.

De eerste versie is te vinden in de oudste liedboeken uit 1524, het ”Achtliederbuch” en het ”Erfurter Enchiridion”. De tweede versie, die de meest gangbare is geworden, staat in het Wittenbergse koorgezangboek van Johann Walter.

De boetpsalmen in de kerkelijke traditie

Uit het verhaal over het sterfbed van Augustinus kan men afleiden dat de boetpsalmen reeds in de vierde en vijfde eeuw min of meer als een eenheid, dus als een aparte groep binnen de psalmen werden gezien. De kerkvader [Augustinus] liet volgens de overlevering de ’paar psalmen van David die betrekking hebben op boetedoening’ aan de muur bevestigen, zodat hij die liggend op zijn bed kon lezen.

In de eeuwen daarna ging men de boetpsalmen steeds meer als een gesloten eenheid beschouwen en werden er diverse commentaren over geschreven. Ze kregen ook een vaste plaats in de liturgie. In de kloosters gebruikte men ze in de dagelijkse getijden en in perioden van boetedoening. In de kerk was het verplicht de boetpsalmen elke vrijdag in de missen tijdens de vastentijd van 40 dagen te zingen. Ook maakten de boetpsalmen lange tijd een vast onderdeel uit van de kerkdiensten bij begrafenissen. Gezien het karakter van de inhoud ligt dat voor de hand. (…)

De thematiek van Psalm 130 naar het oordeel van Luther

De vraag naar wat Luther de hoofdinhoud van Psalm 130 vond, is niet moeilijk te beantwoorden. Hij heeft zich daarover meerdere keren uitgelaten. Het is goed daarvan kennis te nemen, want hierdoor leren we zijn berijming beter verstaan.

Reeds in het genoemde boekje over de boetpsalmen heeft hij de hoofdinhoud kernachtig geformuleerd naar aanleiding van de tekst: Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt (Ps. 130:4):

”Daarom is er ook geen toevlucht tot iemand anders, waar iemand zou kunnen bestaan. Paulus zegt: Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? (Rom. 8:31). Wie zal er dus voor ons zijn, als God tegen ons is? Bij Hem alleen is vergeving, zodat goede werken ook niet helpen. Wie iets wil zijn voor God, moet zich alleen op Zijn genade beroepen, niet op verdienste.”

(…)

Luther vond de boetpsalmen ’paulinisch’ en hij motiveerde dit in zijn originele woordkeus als volgt:

”Want zij leren dat de vergeving van onze zonden aan de gelovigen geschonken wordt zonder de wet en zonder de werken. Daarom zijn het paulinische psalmen. Niemand heeft zich te beroemen op eigen gerechtigheid, want het woord opdat Gij gevreesd wordt stoot alle eigen verdienste weg, leert ons onze hoed voor God af te nemen en te bekennen: ’gratia est, non meritum’: het is genade, geen verdienste.”

(…)

Het is duidelijk dat Luther in Psalm 130 de echo beluisterde van zijn eigen geestelijke strijd in het klooster. Daar leerde hij dat God de zonden niet vergeeft op grond van menselijke gerechtigheid, bestaande uit verrichte goede werken, maar alleen op grond van Christus’ gerechtigheid, die door het geloof wordt verkregen. Dit zag Luther als de hoofdinhoud van Psalm 130 en hij ontdekte die ook op elke bladzijde van de Romeinenbrief, toen hij die in 1515 en 1516 in zijn colleges behandelde. Het was voor hem alsof Paulus de psalm zelf had gedicht.

Zo leerde Luther door Schriftonderzoek en vanuit eigen ervaring de psalm te verstaan in het licht van het Nieuwe Testament. Dit komt ook in zijn berijming van deze psalm tot uiting.

Met enkele aanpassingen overgenomen uit: De Wittenbergse nachtegaal, de wereld van Luthers liederen, door Ed Kooijmans. © 2014 Den Hertog B.V. Houten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 2020

De Wachter Sions | 16 Pagina's

Luthers ’paulinische’ psalm ”Aus tiefer Not schrei ich zu dir”

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 2020

De Wachter Sions | 16 Pagina's