Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heilige oorlog (62)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heilige oorlog (62)

Het gaan tot Christus

6 minuten leestijd

Nadat de heren Ontwaakte Begeerte en Wenend Oog het verzoekschrift hebben aangeboden aan Prins Imma nuël, wijst Hij hen erop dat ze Hem ongehoorzaam zijn geweest. Toch zal Hij het smeekschrift in overweging nemen. Bij de stad Mensziel wachten de inwoners met spanning de terugkeer van de beide mannen af.

Moedeloos

’Welk nieuws hebben jullie ons te vertellen? Wat heeft prins Immanuël gezegd?’, zo roepen de inwoners van Mensziel de terugkerende mannen toe. Die zeggen hen dat ze dat zullen vertellen bij de gevangenis, waar burgemeester Verstand, secretaris Geweten en de heer Vastewil gevangen zitten. De hele menigte volgt hen op de hielen. Bij de poort gekomen, beginnen ze met het eerste deel van de toespraak van de Prins: dat Hij hen beschuldigde van trouweloosheid tegen Zijn Vader en Hemzelf; dat ze hadden gekozen voor Diábolus en voor hem gevochten hebben, dat ze naar hem geluisterd hebben en zich door hem hadden laten regeren; terwijl ze de Prins en Diens mannen hadden veracht. Als de gevangenen dat horen, verbleken ze. Maar de twee boodschappers vertellen verder: ’Hij, de Prins, zei bovendien dat Hij het verzoek in overweging zou nemen en daar een antwoord op zou geven tot meerdere glorie van Zichzelf’. Nadat ze dat verteld hebben, slaakt de heer Wenend Oog een diepe zucht. Het gevolg is dat de menigte als het ware in een put van moedeloosheid wegzinkt. Niemand weet wat te zeggen. De angst grijpt hen bij de keel en bij enkelen is bij wijze van spreken de dood in de ogen te lezen.

Nader onderzoek

Dan komt een oude man naar voren, een man met een scherpzinnige geest. Hij bezit een groot landgoed. Zijn naam is Onderzoeker. Hij vraagt of alles verteld is wat Immanuël heeft gezegd. ’Nee, niet alles’, erkennen Ontwaakte Begeerte en Wenend Oog. ’Dat dacht ik al’, zegt Onderzoeker. ’Wat heeft Hij nog meer gezegd tegen jullie?’ Na even nagedacht te hebben, vertellen ze wat ze verder nog gehoord hebben: ’De Prins zei dat we de kapiteins Boanérges en Overtuiging moeten vragen om de gevangenen morgen naar Hem te brengen. De kapiteins Oordeel en Strafoefening moeten de leiding nemen over het kasteel en de stad, en afwachten wat Hij hen zal bevelen.’ Ze vertellen ook dat de Prins hen daarna onmiddellijk de rug toekeerde en naar Zijn koninklijke tent ging.

In rouw

Het zijn vooral de laatste woorden die ervoor zorgen dat de inwoners het gevoel hebben alsof ze alle krachten verliezen. Iedereen voelt zich gebroken. Men laat een kreet van verdriet en jammer horen die tot aan de hemel reikt.

De drie gevangenen zijn zo geschrokken dat ze zich voorbereiden om te sterven. De heer Geweten zegt dat hij hier al bang voor was. Ze menen dat ze nog voordat de volgende dag de zon ondergaat de wereld zullen hebben verlaten 1 . Alle inwoners denken dat ze hetzelfde lot zullen ondergaan, ieder op zijn tijd en wijze 2 . Die nacht rouwt Mensziel, gezeten in zak en as. Als de volgende dag aanbreekt en het tijd is om te gaan, trekken de gevangenen rouwkleren aan en doen touwen om de hals. Op de muur staan alle inwoners van Mensziel, ook in rouwkleding, in de hoop dat de Prins daardoor door medelijden wordt bewogen. In hun onrust maken ze zich grote zorgen. De verwarring is groot. Dan rennen groepen inwoners hier en dan daar in groot tumult door de stad. Ondertussen roept de een dit, en dan de ander het tegenovergestelde. Mensziel is beroerd en verbijsterd.

Het komen tot de Prins

In optocht gaat het naar de Prins. Kapitein Boanérges loopt met een bewaker voorop en kapitein Overtuiging sluit de stoet. Tussen de soldaten, die hen met kleurige vlaggen en wimpels omringen, lopen de gebonden gevangenen met gebogen hoofd en verslagen geest. In rouw en verdriet, met de stroppen om de hals, zich slaande op de borst. Ze durven hun ogen niet omhoog te richten. Ze trekken door de poort de stad uit, totdat ze in het kamp van de Prins komen. De aanblik en de heerlijkheid daarvan versterkt hun ellende enorm. Ze houden het niet langer uit en roepen luid: ’O ongelukkige mannen. O ellendige inwoners van Mensziel!’ Het geroep wordt vermengd met het geluid van de rammelende kettingen, wat het alles nog akeliger maakt.

Als de gevangenen bij ingang van de tent van de Prins zijn aangekomen, werpen ze zich op de grond. Iemand gaat de tent in om de Prins te vertellen dat de gevangenen er zijn.

In heilzame wanhoop tot Christus

Bunyan beschrijft in deze geschiedenis het komen van een zondaar tot Christus. Het is een zondaar, die totaal geen hoop meer heeft. Hij wordt bezet met een heilzame wanhoop, maar kan toch niet anders dan tot Christus gaan.

Ontdekt aan eigen vijandschap

Christus overtuigt de zondaar door Zijn Woord en het werk van Zijn Geest van diens vijandschap. De ziel heeft gekozen voor de dood boven het leven. Hij kan nergens meer recht of aanspraak op maken. Nader onderzoek leert dat de ziel voor Gods rechterstoel gedaagd zal worden. Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad (2 Kor. 5:10). En er is geen verwachting dat Hij genadig zal zijn. Het is rechtvaardig als Hij Zich van de ziel zal afwenden, zoals de ziel Hem de rug heeft toegekeerd. De vertaler merkt op: de gevangen en gebonden ziel is niet op eenmaal en onmiddellijk verlost; zij moet het ernstig gevoelen welk een droevige zaak het is tegen den Heere te zondigen.

Geen hoop meer

Het komt op het punt dat de zondaar instemt met psalm 142:2 (berijmd): ’k Wou vluchten, maar kon nergens heen,

Zodat mijn dood voorhanden scheen, En alle hoop mij gans ontviel,

Daar niemand zorgde voor mijn ziel.

Maar het is niet de wanhoop van Saul, Achitófel of Judas. Het is een heilzame wanhoop 3 .

Komen tot Christus

Eindelijk is het zover. De ziel gaat tot Christus. Met onrust in het hart: er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde (Ps. 38:4b). In zak en as. Rouwklagende. Omgeven door verschrikkingen. In banden en benauwdheden. Als een die overtuigd is van zonde, gerechtigheid en oordeel. In Bunyans beschrijving herkennen we de gestalte van de tollenaar in de tempel: En de tollenaar (…) wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst (Luk. 18:13a). Bij Christus gekomen, werpt de ziel zich aan Zijn voeten. Dat tekent de nood van de ziel. De nood, die ook Jaïrus bracht bij Jezus: En zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten (Mark. 5:22).

Weten we hiervan af? Doorzoekt uzelven nauw, ja, doorzoekt nauw (Zef. 2:1).

Noten

1. Bunyan zegt letterlijk dat ze dan uit de wereld zullen worden ’getuimeld’.

2. Bunyan schrijft dat ze allen van dezelfde beker zullen drinken.

3. Een tijdgenoot van Bunyan, Thomas Hooker (1586-1647), schrijft hierover uitgebreid in zijn boek De ware zielsvernedering en heilzame wanhoop.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2020

De Wachter Sions | 12 Pagina's

De heilige oorlog (62)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2020

De Wachter Sions | 12 Pagina's