Petrus, een visser van mensen
10. Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?
De discipelen hadden huis en haard verlaten en waren de Heere Jezus op Zijn roeping gevolgd. In het begin maakte hun Meester opgang onder het volk en werd er met verwondering over Hem gesproken. Maar nadat eerst voorname personen zich van Hem hadden afgekeerd, keerden daarna ook de gewone mensen zich meer en meer van Hem af. Vooral onder invloed van de vijandige farizeeërs had de Heere Jezus op een keer met Zijn discipelen de eigen landstreek verlaten en was Hij naar Cesaréa Filippi gegaan, een plaats gelegen aan de voet van een hoog rotsgebergte, één van de hoogten van de berg Hermon, helemaal in het noorden van Israël. De plaats moet niet verward worden met het andere Cesaréa aan de Middellandse Zee, waar later o.a. Petrus werkzaam zou zijn, een plaats die in de geschiedenis bekend staat als Cesaréa Marítima.
Tijdens het bezoek van de Heere Jezus aan Cesaréa Filippi vroeg Hij aan Zijn discipelen wat na al Zijn wonderen en leringen de mensen uiteindelijk van Hem dachten. Hij vroeg: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? (Matth. 16:13). Daarop werden verschillende antwoorden door hen gegeven. Sommige mensen hebben werkelijk gedacht dat Hij de verwachte Messias was. We lezen in Matth. 12: 23 dat toen de Heere een van de duivel bezeten blinde en stomme man genezen had, de scharen zich ontzetten en zeiden: Is niet Deze de Zone Davids? Wat onmiddellijk heftig tegengesproken werd door de farizeeërs (vers 24). Weer anderen dachten dat Hij mogelijk Elia of Jeremia of de opgestane Johannes de Doper was. Allerlei antwoorden kwamen los. Toen vroeg de Heere aan Zijn discipelen: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? (vers 15). Laten we niet vergeten dat ook de discipelen aanvankelijk meenden dat de Heere Jezus steeds meer opgang zou gaan maken en mogelijk straks de Romeinen uit hun land zou verdrijven. Zij verwachtten de oprichting van een aards koninkrijk en hoe langer zij met de Heere Jezus omgingen, hoe meer zij erachter kwamen dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld was. In plaats van steeds meer roem en eer te oogsten, sloeg de Heere de weg van lijden en sterven in. Zijn discipelen konden die neergaande weg van de Heere niet begrijpen, maar zouden het later mogen verstaan. Toch, ondanks alle aanvankelijke teleurstellingen, waren de discipelen vanaf het begin met liefde aan hun Meester verbonden.
Toen dan ook de Heere hun vroeg hoe zij over Hem dachten en Hij vroeg: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? antwoordde Petrus: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods (vers 16). Hij beleed ronduit dat de Heere Jezus de lang verwachte Messias was, gekomen om hem en Zijn volk zalig te maken. Met onverbrekelijke liefdesbanden waren hij en de andere discipelen (behalve Judas) door het waarachtige geloof aan Hem verbonden. Zij zouden Hem volgen door bezaaide en onbezaaide wegen. Petrus wist het: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft (1 Joh. 4:19). Op die hartgrondige belijdenis antwoordde de Heere: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader Die in de hemelen is (vers 17). De Heere Jezus wilde zeggen: ’Petrus, de geloofsbelijdenis die u afgelegd hebt, hebt u niet geleerd van mensen, maar die heeft Mijn Vader u geleerd door de Heilige Geest. Zegt de Heere niet: En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn? (Jes. 54:13). Door het geloof bent u voor eeuwig Mijn kind.’ Hierna sprak de Heere: En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen (vers 17 en 18).
Zoals de Heere al eerder had gedaan, noemde Hij Petrus bij zijn nieuwe naam. Zijn nieuwe naam was Petrus, wat ’rots’ betekent. Op de rotsvaste belijdenis dat de Heere Jezus de ware Zoon van God is, zou de Heere Jezus Zijn gemeente bouwen. Dat wil zeggen dat er nog heel veel mensen tot bekering zouden komen die, net als Petrus, door een waar geloof de Heere Jezus als hun Borg en Zaligmaker zouden leren kennen. Denk slechts aan Petrus’ prediking op de pinksterdag toen er drieduizend mensen bekeerd werden. Wat is Gods Kerk daarna gebouwd, ondanks het woeden van de vijand.
Verder kregen Petrus en de andere discipelen de opdracht om tot de mensen te zeggen dat er slechts twee wegen zijn en dat elke weg een eeuwige bestemming heeft. Zoals een huis geopend en gesloten wordt door middel van een sleutel, zo ontvangen Gods knechten de sleutel van de prediking van Gods Woord. Als mensen door het geloof een kind van de Heere Jezus worden, mogen Gods knechten hun vertellen dat ze straks voor eeuwig bij de Heere in de hemel mogen komen. Zij mogen in Jezus’ Naam met de sleutel van het Woord de hemelstad voor hen openen. Maar als zij zich niet bekeren en in hun zonde blijven, mogen zij de sleutel naar de hemelstad voor hen niet openen, want de Heere zegt: Tenzij dat iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien (Joh. 3:3). Moge ons gebed steeds zijn: ’Heere, leid mij op den eeuwigen weg’ (Ps. 139:24).
(Volgende keer D.V. 11 Petrus wordt opnieuw onderwezen)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's