Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een indringende vraag, gesteld in een ontaarde samenleving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een indringende vraag, gesteld in een ontaarde samenleving

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij leven in een samenleving die op zeer ingrijpende wijze afstand heeft genomen van haar wortels, haar protestants-christelijke oorsprong. Daarmee heeft ze ook afscheid genomen van Gods wet, en wordt deze samenleving op steeds roekelozer wijze toonbeeld van verzet tegen de levende God. Het is daarbij goed om te bedenken dat deze vormen van verval ook in vroeger tijden voorkwamen, maar ook dat wij niet vrijblijvend in deze samenleving staan. De eerste hoofdstukken van de Romeinenbrief tekenen ons niet alleen een soortgelijke samenleving, maar stellen ons ook een indringende vraag.

Achtergrond

Rome was in Paulus’ dagen het bestuurlijk centrum van de heidense wereld. Er woonden in die tijd meer dan één miljoen mensen. Rome was een stad van grote tegenstellingen: tegenover de ongekende rijkdom van een kleine bovenlaag leefden de meeste inwoners van Rome in armoede. Ja, er waren onder de inwoners van Rome vele slaven.

Als Paulus de Romeinenbrief schrijft, bevindt hij zich in Korinthe. Na twintig jaar gezworven te hebben op drie zendingsreizen, verblijft hij nu drie maanden in Korinthe. Paulus stelt zich in deze brief voor aan de gemeente, want hij is nog nooit in Rome geweest. Hoe stelt hij zich voor? Hij noemt zich een dienstknecht, een slaaf (Romeinen 1:1). Nee, geen slaaf van mensen. Geen slaaf van de zonde. Hij is een dienstknecht van Jezus Christus. Christus heeft hem op de weg naar Damascus niet alleen persoonlijke bekering gegeven, maar Hij heeft Paulus ook afgezonderd om het Evangelie te prediken (vs. 5). Dat maakt dan ook het gezag van de prediker uit. Wat hij spreekt, spreekt hij uit Naam van de Drie-enige God.

Paulus schrijft zijn brief niet aan álle inwoners van Rome, maar aan de geroepen heiligen (vs.6-7). Zondaren die door Woord en Geest geroepen zijn uit de slavendienst van satan en afgezonderd zijn tot de dienst van God.

Gods voetstappen gekend

Uit Paulus’ brief blijkt dat hij de samenleving, waarin de kleine gemeente functioneert, goed kent. Hoewel de samenleving getekend wordt door het heidendom met al zijn afgoden, wijst hij de gemeente er op dat ook deze héidenen weet hebben van de levende God. Het lijken mensenmassa’s die nog nooit van God hebben gehoord en geen weet van Hem hebben. Maar dat ligt anders. Zij hebben weet van de levende God door de kennis van God in hun consciëntie, en ze hebben kennis van God uit de natuur. Hij schrijft in de verzen 19 en 20: Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid. Kanttekening 50 zegt dat er van Gods majesteit ‘voetstappen en beeltenissen’ in Gods schepselen zichtbaar zijn. Als wij in de wintertijd door de sneeuw lopen, blijven onze voetstappen achter. Rechercheurs kunnen aan voetafdrukken soms veel aflezen. Welnu, Paulus spreekt over Góds voetstappen in de schepselen. De heidenen hebben de duizelingwekkende hoogten der bergen of diepten der ravijnen gezien. Ze hebben iets gezien van de geheimen van de diepzee. Ze zien jaarlijks de pracht en schoonheid van een ontwakende en wegstervende natuur. Op al die plaatsen op aarde zijn Gods voetstappen af te lezen. Alles roept de mens toe, dat God er is! Ook inwendig heeft elk mens een besef van Gods bestaan (vs. 19).

Losgelaten

Wat doet een mens echter met deze kennis? De heiden van toen en nu ontkent Gods bestaan. Hij negeert de zichtbare voetstappen. Hij aanbidt zijn afgoden in plaats van de enige God (vs. 23). Antieke of moderne afgoden. Van hout en steen, of van vlees en bloed. Ten diepste stelt hij zichzélf in de plaats van God.

Dit roept Gods toorn op (vs. 18). Die toorn komt over de mensheid. Hoe? Niet altijd in vuur en vlam, in dood en verderf. God openbaart Zijn toorn ook door de mens los te laten (vers 24 en 26). Hij geeft de mens over aan zijn eigen begeerten. Dan leeft de mens zich uit in totale ongebondenheid. Onreinheid. Ontering van zijn lichaam. Hartstocht. Onnatuurlijke zonden. Perversiteit. Schaamteloosheid. Verwording. Paulus noemt verder boosheid, gierigheid, nijd, moord, ruzie, bedrog, roddel, smaad, hoogmoed, gezagsondermijning, onverzoenlijkheid, onbarmhartigheid (zie vers 29-31).

De mens denkt de meest gruwelijke zonden vrij te kunnen doen, en realiseert zich niet dat hij overgegeven is in de macht van zonde, satan, dood en verderf. Losgelaten. Overgegeven. Hier komt het beeld van de slavendienst weer voor ogen.

Een vraag van groot belang

Al schrijvend gaat Paulus het gesprek aan met zijn lezers en stelt hen een vraag. Hoewel hij de gemeenteleden niet persoonlijk kent, veronderstelt hij dat de leden van de gemeente het erg belangrijk vinden om op een afstand te blijven van al die uitingen van goddeloosheid. Maar in zo’n situatie dreigt er een ander gevaar. En daar wijst de apostel ook op. Een gevaar dat ook vandaag de dag dreigt.

Voordat je het weet gaan we namelijk in deze verworden samenleving, waarin we opgroeien, zélf op een rechterstoel zitten, en veroordelen we alles wat buiten ons is. Paulus betoogt echter in het eerste vers van Romeinen 2, dat je dan aan jezelf voorbijgaat. Want de zonde die we in een ánder veroordelen, woont ook in óns hart. Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen (Romeinen 2:1).

Daarom zullen ook wíj geoordeeld worden in de grote dag van Gods gericht (Romeinen 2:6-10). God zal in die dag over álle mensen een rechtvaardig vonnis vellen. Je kunt lid zijn van de gemeente van Rome, en toch een hard en onbekeerlijk hart hebben (vs. 4). Dat zal eenmaal openbaar komen op die grote gerichtsdag.

Daarom legt Paulus zijn lezers een vraag voor, waarin hij hen wijst op Gods goedheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid. Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? (vs. 4). God verdraagt de zondige mens. Ook u, lid van de gemeente van Rome. Ook u, lid van Gods kerk anno 2021. Hij houdt de straf nog in. Ja, Hij opent in Christus Zijn goedheid voor de grootste der zondaren. Laat deze goedheid u dan tot bekering leiden! Keer in berouw over uw zonden en in erkenning van uw strafwaardigheid terug tot God! Bid uw Rechter om genade! Of veracht gij den rijkdom Zijner goeder tierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Een indringende vraag, gesteld in een ontaarde samenleving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's