Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En de andere…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En de andere…

6 minuten leestijd

En de een, wiens naam was Kléopas, antwoordende zeide tot Hem: Zijt Gij alleen een vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen die deze dagen daarin geschied zijn? Lukas 24:18

Geliefde lezer,

De Heere volvoert Zijn eeuwig welbehagen door alle tijden heen. Hoe donker ook Gods weg mag zijn voor Zijn gekenden van eeuwigheid, Hij ziet in gunst neer op al degenen die Hem oprecht vrezen met een aanklevende en kinderlijke vreze. Al hun namen Zijn bij Hem bekend en staan in het boek des levens. Hij zegt het Zelf: Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend (Joh. 10:14). Ze zijn allemaal diep afhankelijke schapen van Zijn kudde. Hij bemoedigt hen wel eens liefelijk wanneer ze zo aangevochten worden over hun staat op weg en reis naar de eeuwigheid. Daaraan kunnen vele bestrijdingen en verlatingen vooraf gaan. Ze moeten dan bij de voorduur er steeds achter komen: Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen (Joh. 15:5-6). Alleen in Zijn licht zien ze Hem, het Licht der wereld! Hij spreekt Zijn Kerk wel eens bemoedigend toe: Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven (Luk. 12:32).

Onze tekstwoorden die we een ogenblik overdenken leiden ons naar twee van zulke schapen van Jezus’ kudde. Het zullen ongetwijfeld twee zielsvrienden geweest zijn die vaak van hart tot hart met elkaar mochten spreken over de gangen en wegen van Gods volk. Wat zullen ze vaak hun werkzaamheden en zielenroerselen en uitgangen naar Jezus, hun Alles, openhartig hebben blootgelegd.

De duisternis van de naderende avond omringt hen nu. In een schreiend gemis gaan ze hun donkere weg. Het onderwerp van gesprek is ’de gestorven en begraven Jezus’, over Wie sommige kinderen des Heeren van de engelen hoorden bij het lege graf dat Hij leeft. En toch kunnen beide mannen geen kruimel geloof beoefenen en geloven wat de discipelen en de vrouwen hen gezegd hadden. In vers 24 proeven we hun beider smartelijk gemis van Jezus, hun dierbare Meester: En sommigen dergenen die met ons zijn, gingen heen tot het graf, en bevonden het alzo, gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet.

Geliefde lezer, het viel ons op dat alleen de naam van Kléopas hier genoemd wordt. De naam van zijn zielsvriend blijft voor ons verborgen. Maar niet voor Zijn Heere en Meester, Jezus. Hij ontmoete hem en zijn vriend Kléopas juist in de weg van duisternissen en aanvechtingen. En het geschiedde terwijl zij samenspraken en elkander ondervraagden.

Maar wanneer Hij met hen gaat op de weg zwijgt hij en voert alleen zijn metgezel Kléopas namens hem het woord om hun gezamenlijke nood te openbaren. Wat een verschil in karakters en onderscheid in de wonderlijke leiding van elke gegevene des Vaders aan Christus. Het is Zijn arbeidsloon dat voor Zijn aangezicht wandelt in al hun nood en bekommernissen. Hoe groot is het dat de Heere juist in deze onbegrepen weg gedurig een medebroeder schenkt. Dan wordt ’s Heeren onfeilbaar Woord zo waar in het leven van Zijn volk: Een vriend heeft te allen tijde lief, en een broeder wordt in de benauwdheid geboren (Spr. 17:17). De kanttekening voegt daar zo opmerkelijk aan toe: ”Te weten die een oprechte vriend is, dat is, die weldadigheid en trouw doet aan zijn vriend, niet alleen in voorspoed, maar ook in tegenspoed… door Gods voorzienigheid toegeschikt en tevoorschijn gebracht, alzo dat in de benauwdheid geopenbaard wordt wie een rechte broeder is.”

Wat zal het te midden van alle gemis en worstelingen aan de troon der genade om een blijkje van Zijn gunst, een weldaad geweest zijn voor ’deze’ voor ons naamloze vriend om zijn nood aan Kléopas te openbaren. Hier wordt gesproken over wat ze missen. Hier wordt beoefend wat de Kerk van alle eeuwen belijdt: ’Ik geloof de gemeenschap der heiligen’. Deze ’andere’ en zijn vriend Kléopas kunnen elkaar totaal niet helpen en de droefenis van hun ziel veranderen in vreugde in God in Christus. Ze kunnen beiden niet verder zonder de ’levende Jezus’, voor hen nu juist de meest Verborgene. Beiden zullen beoefend hebben met David: Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots, waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? (Ps. 42:10-11).

Het gehele lijden en sterven van hun Zaligmaker was voor hen beiden een zwarte en ondoordringbare duisternis waar ze totaal niet konden binnendringen. De getuigenissen van anderen kon hen zelfs temeer ontstellen zoals we lezen van deze broeders in de Heere. En waarom niet?

Is het ook uw smart wat uitgedrukt wordt in vers 24?? … maar Hem zagen zij niet. Lezer, is dit nu ook uw stille zieleklacht? Is Hij ook voor u in de weg van uw verlorenheid aan uw ziel geopenbaard als de Zaligmaker voor uw ziel? Mocht u eens met de herders met haast knielen en Hem aanbidden in wegzinkende vreugde met de roep: ’En dat voor zo een?’ Mogelijk dat u lange tijd in de ruimte van de ontsluiting van de weg in Hem mocht wandelen. Misschien dat u nu in deze dagen na Pasen zo met alles in de diepte geleid wordt dat u niet anders kunt dan kermen met de dichter vanouds: Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE. Heere, hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen. Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gade slaat, Heere, wie zal bestaan? (Ps. 130:1-3). Ja dat u het zelfs niet aan uw zielen vriend kwijt kunt. Mocht dan de tijd aanbreken dat Hij Zelf komt en meegaat op de weg en de Schriften gaat openen om in uw harten de liefde tot Hem te ontbranden. De gang van deze twee Emmaüsgangers zij u ter bemoediging, om dan op ’s Heeren tijd met hart en mond te belijden: En zij zeiden tot elkander: Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg en als Hij ons de Schriften opende? En dat u persoonlijk mag belijden: wat op den weg geschied was, en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods, uitroepende in verwondering: De Heere is waarlijk opgestaan en is van … mij … gezien!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

En de andere…

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's