Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

27. Onenigheid in de kerk (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

27. Onenigheid in de kerk (2)

Petrus, een visser van mensen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Paulus, Barnabas en nog enige mannen uit Antiochië waren in Jeruzalem aangekomen en werden ontvangen door de gemeente, de apostelen en de ouderlingen van Jeruzalem. Er zou een bespreking plaatsvinden over het standpunt van de farizese Joden die beweerden dat als iemand niet besneden werd volgens de wet van Mozes, hij in geen geval zalig kon worden. Het duurde dan ook niet lang of er brak een flinke woordenstrijd over die zaak uit.

We lezen dat daarover grote twisting geschiedde (Hand. 15:7). Midden in het hooggaande twistgesprek stond Petrus op. Hij sprak alle aanwezigen liefdevol toe als ’mannenbroeders’ en vertelde daarna hoe de Heere hem naar Cornelius, de Romeinse hoofdman, had gestuurd en dat tijdens zijn prediking de Heilige Geest viel op allen die het Woord hoorden (Hand. 10:44). Toen keerde hij zich tot de farizese Joden en sprak: ’Waarom zijn jullie het niet met Gods handelingen eens? Als de Heere Zelf geen onderscheid wil maken, waarom maken jullie het dan wél? Het is duidelijk dat Joden én heidenen uitsluitend zalig worden door het geloof in Jezus Christus en niet door de werken der wet.’

Met die bondige uiteenzetting waren de ouderlingen en apostelen het roerend eens. Daarna begonnen Paulus en Barnabas te vertellen hoe de Heere tijdens hun zendingsreizen veel heidenen tot bekering had willen brengen. Wat zij spraken kwam overeen met de ondervinding van Petrus. Daarna nam een belangrijke persoon het woord. Het was Jakobus, een gezaghebbende Jood in de gemeente van Jeruzalem. Er zijn in de Schrift drie mensen met de naam Jakobus bekend: 1) Jakobus, de broer van Johannes, die door Herodes met het zwaard werd gedood; 2) Jakobus, de zoon van Alféüs, bijgenaamd ’de kleine’ en 3) Jakobus ’de broeder des Heeren’ (Gal. 1:19). Volgens veel verklaarders zou laatstgenoemde de broer van de Heere Jezus zijn geweest. De kanttekenaren gaan er vanuit dat twee mensen de naam Jakobus droegen, namelijk Jakobus, de omgebrachte broer van Johannes en Jakobus, de zoon van Alféüs. We laten dat verder maar rusten, maar duidelijk is dat Jakobus, ’de broeder des Heeren’, een zeer gezaghebbend man geweest is.

Toen Petrus op een wonderlijke manier uit de gevangenis werd verlost, moesten zij dat van hem vooreerst aan Jakobus laten weten (Hand. 12:17). En toen Paulus na zijn bekering in Jeruzalem kwam, ontmoette hij behalve Petrus ook Jakobus, den broeder des Heeren (Gal. 1:19). Deze Jakobus begon zijn toespraak met de woorden: ’Mannen broeders, hoort mij (Hand. 15:13). We hebben geluisterd naar wat Simeon (hij noemde Petrus bij zijn Joodse naam) heeft meegemaakt, maar laten we nu eens luisteren naar wat de Heere Zelf in de Bijbel zegt. We lezen in Amos 9:11 en 12 dat de Heere te dien dage de vervallen hut van David zal wederoprichten opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden. Die woorden betekenen dat het geestelijke Koninkrijk van de Heere Jezus ook onder de heidenen zal worden opgericht, ja zelfs onder de meest vijandelijke heidenen, afgebeeld door Edom. En wat de Heere in de tijd uitvoert, had Hij reeds van eeuwigheid besloten, want Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend (vers 18). Daarom moeten we de bekeerde heidenen niet lastig vallen door hen te noodzaken zich te laten besnijden. Ze dienen zich wel als christen in hun leven duidelijk te onderscheiden van de heidense leefwijze door te breken met een zondige levenswandel, het nuttigen van afgodenoffers en het eten van dingen waaraan de zwakgelovige Joden zich zouden kunnen stoten. Laten we hen voor de vrede en tot stichting van de gemeente hierin tegemoetkomen.’

Na Jakobus’ toespraak bleken allen het met hem eens te zijn: de apostelen, de ouderlingen en de gemeente van Jeruzalem. Vervolgens werd er een verslag opgesteld dat meegegeven werd met Paulus en Barnabas, die na afloop van de vergadering weer naar Antiochië terugkeerden, terwijl twee mannen uit Jeruzalem met hen meegingen, namelijk Judas Barsabas en Silas die tot de voornaamste leraars van Jeruzalem behoorden. Zij zouden het verslag mondeling toelichten. Veelbetekenend werd aan het verslag toegevoegd dat zij de besluiten hadden genomen door ingeving van de Heilige Geest.

Aangekomen in Antiochië werd het verslag voorgelezen en zij, dien gelezen hebbende, verblijdden zich over de vertroosting (of vermanende woorden) (Hand. 15:31). Nadat beide mannen korte tijd de gemeente van Antiochë in de leer hadden onderwezen en hen gesterkt hadden in het christelijke geloof, keerde Judas Barsabas naar de gemeente van Jeruzalem terug, terwijl Silas (of Silvanus) in Antiochië achterbleef. Niet lang hierna werd hij Paulus’ metgezel toen deze aan zijn tweede zendingsreis begon. Zo kwam er aan deze beroering, ontstaan door het drijven van de farizese Joden (of Judaïsten), een einde.

De vergadering in Jeruzalem wordt wel genoemd ’het apostelconvent van Jeruzalem’, gehouden omstreeks het jaar 48 na Chr. Mogelijk was de apostel Paulus vlak voor deze uitspraak met de Judaïsten reeds in aanvaring geweest. Uit de Brief aan de Galaten blijkt dat hij hun leer veroordeelde omdat zij de gemeenten van Galatië (een provincie in Klein-Azië of Turkije) leerden dat de zaligheid niet uit vrije genade, maar door de werken der wet verkregen kon worden en de gemeenten op die manier overgebracht werden tot een ander evangelie (Gal.1:6).

Zelfs heeft Paulus nog een keer Petrus terechtgewezen, omdat deze uit vrees voor de Joden net deed alsof er nog altijd een onderscheid was tussen Jood en heiden, hoewel hij beter wist. We kunnen dat lezen in Gal. 2:14. Luther schrijft hierover: ’Als Paulus zich niet daartegen verzet zou hebben, dan waren alle gelovigen uit de Joden en uit de heidenen gedwongen geweest tot het Jodendom terug te keren en waren ze verloren gegaan. Tot zulke vreselijke dingen zou Petrus met zijn geveinsdheid aanleiding hebben gegeven. Zijn geveinsdheid zou in de toekomst de ondergang van het aangenomen Evangelie betekend hebben als Paulus zich niet tegen Petrus teweergesteld had (…). Deze dingen zeg ik daarom, opdat wij leren een zuiver onderscheid te maken tussen de wet en het Evangelie en wij moeten voor niemand daarin één haarbreed wijken’ (blz. 82/83 (M. Luther: De Brief aan de Galaten).

(Volgende keer D.V 28. Petrus’ laatste werkzaamheden)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

27. Onenigheid in de kerk (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's