Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over de toepassing van het heil - John Flavel (ca. 1630-1691) - 50

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de toepassing van het heil - John Flavel (ca. 1630-1691) - 50

Hoofdstuk 31 Dood in de zonde (5)

6 minuten leestijd

Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Éfeze 5:14 Als de ziel van iemand die niet wedergeboren is, een dode ziel is, wat brengt dan de dood een rampzalige slag toe aan het lichaam van allen die niet wedergeboren zijn!

Een ziel die dood is in de zonde, en een lichaam dat dood is uit kracht van de vloek op de zonde, een ziel en een lichaam, die beide voor eeuwig onder de macht van de eeuwige dood blijven - dat is een zo volledige ellende, dat er niets aan kan worden toegevoegd om die nog erger te maken. Het is de troost van een christen dat hij, als de dood komt, kan zeggen: ik zal niet helemaal sterven. Er is een leven dat ik leef waar de dood niet aan kan komen: …het lichaam is wel dood om der zonde wil, maar de geest is leven om der gerechtigheid wil (Rom. 8:10). Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen macht (Openb. 20:6). De dood neemt de gelovige weg, midden uit zijn noden en verdriet, en maakt dat hij God zal aanschouwen. De dood brengt hem tot de algemene vergadering van alle volmaakte heiligen, in een staat van volko­men vrijheid en volle verzadiging. Maar de dood rukt iemand die niet wedergeboren is weg van alle vreugden en genietingen van zijn zinnen, en brengt hem in de plaats der pijniging. De dood begraaft de dode ziel voor altijd van voor Gods aangezicht. De dood is de koning der verschrikking, een slang met een dodelijke beet voor ieder die buiten Christus is.

Als elke ziel die niet wedergeboren is, een dode ziel is, wat is dan de staat van de huichelaar en de tijdgelovige een droevige staat: hij is tweemaal verstorven.

Hij is de vervloekte boom waarover de apostel spreekt, in Judas vers 12: …bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld. De apostel zinspeelt op stervende bomen, bomen die voor het eerst in de lente doodgaan. Dan kwijnen ze weg, ze gaan achteruit en laten hun blad vallen, terwijl andere bomen staan te geuren en te bloeien. Soms herstellen ze zich echter van die eerste dood, doordat ze worden gesnoeid en verzorgd, of doordat hun wortels water krijgen. Als ze echter in de herfst, de beslissende klimatologische tijd voor de bomen, weer achteruitgaan, komt openbaar of hun ziekte dodelijk is of niet. Als ze dan voor de tweede keer achteruitgaan en verdorren, komt het gebrek van binnenuit: de wortel is verrot, en er is voor zulke bomen geen hoop meer. De kweker besteedt er geen werk meer aan, of het moest zijn dat hij ze omhakt als brandhout voor het vuur.

Net zo is het gesteld met de valse en huichelachtige belijder: al was hij aldoor onder de macht van de geestelijke dood, toch scheen hij te leven toen hij voor het eerst tot een belijdenis kwam. Hij liet aan de wereld de geurige bladeren van een schone belijdenis zien. De mensen zagen veel hoopgevende knoppen van liefde tot de geestelijke dingen in hem, maar omdat de wortel van de wedergeboorte ontbrak, begon hij algauw te verdorren en zijn vroegtijdige vrucht te laten vallen. Door de hulp van de inzettingen evenwel, of door godsbeschikkingen die hem wakker schudden, scheen hij zich weer te herstellen. Dat helpt echter allemaal niets; het gebrek zit vanbinnen, omdat de goede wortel ontbreekt. Daarom gaat hij die al één keer dood was, omdat het beginsel van de wedergeboorte ontbrak, uiteindelijk voor de tweede keer dood: zijn inhoudloze belijdenis verwelkt en vergaat. Zo’n boom is bestemd voor de ergste vlammen in de hel (Matth. 24:51). Zijn deel is het droevigste deel dat bestemd is voor elk van de kinderen des doods. Daarom zegt de apostel ons in 2 Petrus 2:20 en 21: Want indien zij, nadat zij door de kennis van de Heere en Zaligmaker Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste. Want het ware hun beter, dat zij de weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij die gekend hebbende, weder afkeren van het heilige gebod dat hun overgegeven was. Een dubbele mate van toorn schijnt bereid te zijn voor hen die deze tweevoudige dood sterven.

Als dit zo is, zijn mensen die niet zijn wedergeboren zeer te beklagen.

Wanneer deze waarheid met het hart werd geloofd, zouden we niet anders kunnen dan met het innigste medelijden en met een hartelijk verdriet over hen treuren. Als uw man, uw vrouw of uw kinderen naar de natuur sterven, wat wordt ons hart dan door jammer en verdriet om hen verscheurd! Wat laten onze tranen, wat laat ons roepen en ons handenwringen zien dat wij hun ellende diep beseffen! O christen, wordt alle liefde die u voor uw betrekkingen hebt, aan hun lichaam besteed? Heeft hun ziel geen waarde in uw ogen? Is de geestelijke dood géén ellende? Is die geen traan waard? De Heere opene uw ogen en Hij mocht uw hart dan ook aangrijpen als het gaat over de geestelijke dood en de ellende van de ziel.

Bedenk, geliefden, en wordt u er maar innerlijk door bewogen (als er innerlijke bewegingen van genegenheid in u zijn), dat zolang zij geestelijk dood blijven, ze nutteloos zijn, en volkomen ongeschikt om God in de wereld te dienen, ongeschikt tot enig bijzonder werk dat Hem aangenaam is (2 Tim. 2:21). De geestelijke vertroostingen die van God komen, kunnen ze helemaal niet genieten. Ze kunnen niet de minste liefelijkheid in Christus, in de plichten of in de beloften smaken (Rom. 8:6). Ze bezitten geen schoonheid in hun ziel, hoe bevallig hun lichaam ook is. Het is de genade, en niets dan de genade die de innerlijke mens schoonheid geeft (Ezech. 16:6, 7). De doden hebben niets aangenaams en niets schoons in zich: zij hebben geen hoop om met God in de heerlijkheid te zijn. Het leven in de heerlijkheid neemt immers in de genade zijn aanvang (Filipp. 1:6). Hun graf moet binnenkort worden gedolven, opdat ze voor altijd van voor Gods aangezicht begraven zullen worden in het diepst van de hel, de kuil die voor alle geestelijk doden door de gerechtigheid is gegraven: de doden moeten begraven worden.

Kunnen overwegingen als deze aan uw ziel geen medelijden ontlokken, u er niet toe brengen dat u werkzaam wordt met hun wedergeboorte? Dan is het te vrezen dat uw ziel dood is, net als de hunne. O, heb medelijden met hen, heb medelijden met hen en bid voor hen! Alleen in dit geval zijn ’gebeden voor de doden’ onze plicht. Wie weet of God uiteindelijk uw geroep mocht horen, en u misschien getroost zult zeggen met de vader in de gelijkenis: Deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden; en hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn (Luk. 15:24).

(wordt vervolgd)

© 2008 Den Hertog B.V. Houten.

Geschonken genade

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Over de toepassing van het heil - John Flavel (ca. 1630-1691) - 50

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's