De tabernakeldienst (256)
Hoe is het mogelijk dat als de Heere een ware gelovige leidt in een oven die zeven maal heter wordt gestookt door zware verdrukkingen en helse aanvechtingen, hij dan niet wordt verteerd? Ja, dat deze plaats zelfs als een hemel, een paradijs of een lusthof wordt? We weten geen ander antwoord dan Christus’ aanwezigheid, Die de kracht van het vuur doodt (Dan. 3: 24,25). We lezen de vertroostende belofte voor ovenbewoners: Wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken (Jes. 43:2).
Christus heeft met Zijn dierbaar hartenbloed de verslindende kracht van het eeuwige vuur voor Zijn volk uitgeblust. Het helse vuur wat zij verdiend hebben, heeft Hij op Zich gekregen en Zich als het enige Zoenoffer voor hen aan het vloekhout van het kruis opgeofferd. God de Vader heeft in Zijn offer volkomen voldoening gevonden, en heeft Hem aan Zijn rechterhand verhoogd met de grootste eer. Vandaar bidt Christus voor Zijn volk bij Zijn Vader, en Zijn voorbede is als een aangename reuk die voor Zijn troon opstijgt. Welke diepten van zaligheid liggen er in Christus’ kruisoffer op aarde en in Zijn voorbede in de hemel!
Hoe heerlijk werd dit door middel van de tabernakeldienst afgebeeld. We hebben reeds stilgestaan bij de bijzondere relatie tussen het koperen brandofferaltaar in het voorhof van de tabernakel en het gouden reukofferaltaar in het heilige. Het vuur van het brandofferaltaar moest niet alleen dag en nacht branden om de gebrachte offers daarop te verteren, maar ook om het reukwerk in het wierookvat op het reukaltaar aan te steken, hetwelk dag en nacht een aangename geur van zich verspreidde (Exod. 30:7,8; Lev. 6:12). Het vuur moest dus altijd blijven branden, dag in dag uit, week in week uit, maand in maand uit, jaar in jaar uit, ja eeuwig! Eeuwig? Ja en nee! We hopen dit onze lezers uit te leggen door te onderzoeken welke noodzakelijke lessen begrepen liggen in de tekstwoorden: Het vuur zal geduriglijk op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden (Lev. 6:13).
Gods heilig vuur eeuwig onuitgeblust?
Laten we onderzoeken wie als eerste het vuur op het brandofferaltaar had aangestoken. Niemand anders dan de Heere Zelf! Het was het vuur dat van het aangezicht des Heeren ging, en het eerste offer dat Aäron bracht verteerde (Lev. 9:24). Vanaf die tijd moesten de priesters zorgdragen dat het vuur bleef branden, zodat de door hen gebrachte offers altijd door het vuur verteerd zouden worden. De vraag komt wellicht bij u op wat de Heere met dit nadrukkelijk voorschrift het volk van Israël en ook ons wil inscherpen? Het antwoord is dat Hij als heilig God nooit verzoend kon worden door gebrachte offers van zondige mensen!
Kortom, het wijst ons op de onvolkomenheid van het Joodse altaar en de gebrachte offers. Want al werden er duizenden lammetjes, geiten, rammen en varren op het vuur van het brandofferaltaar verteerd, het vuur blééf dag en nacht branden. Het had nooit genoeg; het werd nooit uitgeblust. Steeds riep het heilige vuur als het ware: ’Geef, geef, want ik word niet uitgeblust, omdat de heilige God hiermee geen genoegen neemt. Geef, geef, want de zonde blijft onverzoend, de wet blijft onvervuld en Gods recht blijft eisen.’
Wat een les voor ons godsdienstig bestaan, dat alles wat wij aan godsdienstplichten verrichten, nooit kan voldoen aan het eisend recht des Heeren en nooit de vloek van de wet kan wegnemen. Zolang wij met de rijke jongeling menen de wet te kunnen onderhouden en hopen voor God te kunnen bestaan, zijn we grote dwazen en zullen na beproeving Christus bedroefd verlaten. We worden gemelijk of moedeloos als de Heere onze eigen gerechtigheden aanmerkt als een wegwerpelijk kleed. Wat? Komt nu uw godsdienstig hart in verzet? U zegt: ’Ja, als God hier niets voor schrijft, dan hoeft het voor mij niet langer.’ We begrijpen u, want wij dragen ook zo’n werkheilig bestaan in ons om, en worden boos als God er een streep doorheen zet en alle gronden onder onze voeten wegslaat. Maar als de Heere ons nu aan Zijn kant brengt en laat zien dat Hij rechtvaardig is als Hij ons voor eeuwig moet straffen om onze ongerechtigheden én eigengerechtigheden? Dan vechten we niet langer meer tegen God, maar erkennen dat Hij wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede. Alleen in die weg zal het wonder verklaard worden als het God behaagt ons een geloofsgezicht te geven op Christus het Lam Gods, op Wie het eeuwige vuur van Gods rechtvaardige en heilige toorn kwam, zodat Hij aan het vloekhout van het kruis werd opgeofferd. We hopen daar later nog nader op in te gaan. Maar dit willen we er nog van schrijven, dat in Hem dan alle zaligheid en vrede te vinden is die alle verstand te boven gaat. In Christus is Gods toorn uitgeblust, en u hebt vrede met God door onze Heere Jezus Christus naar de maat van het geloof (Rom. 5:1).
Maar als wij de minste kennis van Christus niet hebben, als u geen rokende vlaswiek en gekrookt riet bent, niet iemand bent die meer in het duister leeft dan in het licht, of eerder een doodbrakende Heman bent dan een Ethan die mocht geloven dat hij straks eeuwig Gods goedheid mocht bezingen? (Ps. 88; 89). Dan is het heilige vuur van Gods toorn voor u niet uitgeblust, maar – o vreselijk – dan is op u nog van toepassing dat u zult komen in het helse vuur: Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt (Mark. 9:48).
Vele Israëlieten waren tevreden met het brengen van een offerdier op het brandofferaltaar. Tevreden met het onderwijs wat zij van de priesters ontvingen over de betekenis van het aangestoken reukwerk op de gloeiende kolen van het brandofferaltaar dat een lieflijke geur verspreidde. En toch… zij zijn verloren gegaan! Een groot aantal priesters dat werkzaam was in de tabernakel, was tevreden met het brengen van offers op het brandofferaltaar, tevreden met het aansteken van het reukwerk op de gloeiende kolen en zelfs tevreden met de aangename reuk die ze gewaar werden. En toch… zij zijn verloren gegaan. Het vuur bleef branden….
Gods heilig vuur eeuwig uitgeblust!
Waarom staat er zo expliciet: Het vuur zal geduriglijk op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden? (Lev. 6:13). De vele offeranden waren slechts voorzeggingen of beloften van betaling door het zenden van Christus op aarde. Al waren deze beloften nog zo rijk van inhoud, maar zonder toepassing van Christus’ bloed konden zij nooit vervuld worden. Hoe gevaarlijk is het dan toch te steunen op beloften zonder ooit een verloren zondaar voor God te zijn geworden, en zonder te erkennen het helse vuur te hebben verdiend. Duizenden gaan naar de eeuwigheid met het pleiten op de beloften, omdat zij door armzalige leraars daarin bedrieglijk zijn onderwezen. Of dat zij in hun predicaties gemeenteleden afvragen: ’Is er nog een volk in ons midden die zichzelf geen naam kunnen geven, maar die met de wereld niet kunnen leven en tot Gods volk zich niet kunnen rekenen? Welnu, houdt maar aan hoor, grijp moed, uw hart zal vrolijk leven etc.’
Wij zeggen ronduit: Arme mens die zich zo laat bedriegen voor de eeuwigheid. Arme leraars, die zo hun hoorders hun huis van zaligheid op een zandgrond laten bouwen. Denk toch niet dat God tevreden kan zijn met uw offeranden van tranen, van zuchten, wakker liggen, gebeden, werkzaamheden en van uitreddingen, en dat u Christus kunt missen.
We mogen niet nalaten u hiertegen te waarschuwen, omdat Gods Geest Zijn volk zo niet leert. Calvijn legt de beloften op een bijzondere wijze uit: ’Alle beloften zijn ons pas nut, als de bevestiging door het bloed van Christus daarbij komt. Dat geschiedt als Zijn bloed als een zegel in ons hart is gedrukt, of ook als we niet alleen God horen spreken, maar ook Christus zien, Zichzelf aanbiedende tot een pand van de dingen die in de Schrift gezegd zijn.’
Het komt op het bloed van Christus aan! Anders is de leer van de tabernakeldienst en wat zij afbeeldde van geen nut. God de Vader is alleen door Christus’ offer verzoend, en daardoor is de hitte van het vuur van Gods eeuwige toorn in één ogenblik uitgeblust. Vrienden, heeft Christus voor ons het vuur van Gods toorn uitgeblust? Zo niet, dan brandt het nú nog op u! O, Heere, bekeer ons tot U, en zie ons aan in Christus’ offer! We hopen hier nader op in te gaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 2021
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 2021
De Wachter Sions | 12 Pagina's