Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vier vragen van Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vier vragen van Voetius

8 minuten leestijd

De periode dat openbare belijdenis wordt afgelegd, ligt bijna achter ons. Dat is geen verhindering om nog eens terug te kijken naar de vier vragen die aan de catechisanten gesteld werden. We leggen im mers een belijdenis af voor ons héle leven? Daarom is bezinning op de vragen van betekenis voor álle be-lijdende leden. Ook zijn er mogelijk jongeren die zich afvragen of zij in het volgende seizoen belijdenis af willen leggen. Ook voor hen is bezinning van betekenis. In het kader van dit artikel kunnen we slechts een enkele opmerking maken.

De tekst van de vier vragen

Laten we eerst even de vragen lezen.

1. Verklaart gij dat gij de leer van onze kerk, welke gij geleerd, gehoord en beleden hebt, houdt voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schriften?

2. Belooft gij dat gij door Gods genade in de belijdenis van deze zaligmakende leer standvastig zult blijven, en in haar zult leven en sterven?

3. Belooft gij dat gij overeenkomstig deze heilige leer uw leven altijd godvruchtig, eerbaar en onberispelijk zult inrichten, en dat gij uw belijdenis met goede werken zult versieren?

4. Belooft gij dat gij u aan de vermaning, terechtwijzing en kerkelijke tucht wilt onderwerpen en onderworpen zult zijn, indien (wat God verhoede) het mocht gebeuren, dat gij u in leer of leven kwaamt te misgaan?

Het ontstaan van belijdenisvragen

Het is van belang om op het ontstáán van de vier vragen te letten, om de juiste betekenis van de vragen te begrijpen. De vragen zijn opgesteld door Gisbertus Voetius (1589-1676). Hij stelde de vragen op met een reden. Hij leefde nog geen honderd jaar na de start van Reformatie van Maarten Luther in 1517. In deze begintijd van de kerk der Reformatie waren er vervolgingen, hagepreken, vluchtelingen, vluchtelingengemeenten, etc.

In deze begintijd was het niet altijd mogelijk om te voorkomen dat er avondmaalgangers waren met totaal onbijbelse opvattingen. Velen hadden de Roomse kerk verlaten, maar waren nooit onderwezen in de leer der Waarheid. In de eerste synoden in ons land is daarom vastgelegd dat toegang tot het avondmaal alleen kan plaatsvinden ná openbare belijdenis. Niet voor niets vraagt dan ook de eerste vraag van Voetius naar de waarheid van de ware en zaligmakende leer. De doelstelling was om de gemeente Gods zuiver te houden van dwalingen. Vanuit deze achtergrond is er niets mis mee om het afleggen van belijdenis aan de te duiden als ”belijdenis der waarheid”.

Het is trouwens volop Bijbels om aan het gebruik van de sacramenten de geloofsbelijdenis te verbinden. De opdracht aan de discipelen om heen te gaan in de wereld, te prediken en te dopen, was verbonden aan de opdracht om te onderwíjzen alles wat Jezus Zijn discipelen geleerd had. En als in het hart van de kamerling de begeerte naar het sacrament van de doop ontstaat, dient hij eerst belijdenis van zijn geloof af te leggen. Anders is het niet geoorloofd, zo zei Filippus.

Belijdenis des geloofs

Wie de vragen van Voetius leest, begrijpt tegelijk, dat onze vaderen niet tevreden waren met een ”belijdenis der waarheid”. Dat blijkt wel uit de woordkeus. Zij spreken in de eerste vraag over belijdenis van de zaligmakende leer. Zij spreken in de tweede vraag over een ”door Gods genade” vasthouden aan deze leer ”in leven en sterven”. Zij spreken in de derde vraag onder meer over een ”godvruchtige wandel” die versierd wordt met ”goede werken”.

Wie deze zaken leest, onderkent ook direct de overeenkomsten met de formulieren die in deze tijd ten behoeve van kerkelijke handelingen zijn opgesteld. Ik denk bijvoorbeeld aan het huwelijksformulier waarin ook aan de gehuwden gevraagd wordt om godzaliglijk met elkaar te leven.

Ook is het niet toevallig dat in sommige uitgaven van het Kort begrip in de titel vermeld staat: ”voor hen die toegang vragen tot het Heilig Avondmaal.”

Hieruit blijkt toch wel onmiskenbaar dat onze vaderen wilden benadrukken dat niet minder dan het zaligmakend geloof onmisbaar is.

Onmisbaar om te leven. Onmisbaar om te sterven. Onmisbaar in ons werken. Onmisbaar in onze tijdsbesteding. Onmisbaar in ons huwelijksleven. Onmisbaar in onze belijdenis. Onmisbaar als we straks liggen voor de poorten van de eeuwigheid.

Deze zaken hebben velen van onze jonge mensen wel in de verlegenheid gebracht. Hoe moet het dan verder? Kan ik dan wel belijdenis afleggen? Te moeten en niet te kunnen. Want dooplid kunnen we niet blijven als we de volwassen leeftijd hebben bereikt.

Wij kunnen deze verlegenheid begrijpen. Maar ik en wil deze verlegenheid niet wegnemen. Het zou niet goed zijn als ik op die momenten zou antwoorden om dan maar tevreden te zijn met een belijdenis der waarheid. We kunnen de eeuwigheid niet aandoen met minder dan het zaligmakend geloof. Laat deze dingen wegen. Heel ons leven. In het bijzonder in onze jonge jaren. Maar zeer in het bijzonder ook wel op momenten dat we staan voor Gods heilig aangezicht in een ure van onze openbare belijdenis en van onze huwelijksbevestiging.

Volharding en levenswandel

Het afleggen van openbare geloofsbelijdenis dient niet in een opwelling plaats te vinden. Het is immers een beslissing voor het leven. Voor het leven verbinden we ons. Immers, in de tweede vraag wordt aan de catechisant gevraagd of hij/zij ”in de belijdenis van deze zaligmakende leer standvastig zult blijven, en in haar zult leven en sterven.” En in de dérde vraag verbinden we ons aan een lévenswandel overeenkomstig Gods Woord en wet.

De vraag naar het trouw blijven aan onze belijdenis in leer en leven krijgt nog groter gewicht, als we bedenken in welke tijd we leven. Op allerlei wijze toont deze tijd de trekken van de eindtijd. Jarenlang was in ons land de onverdraagzaamheid tegen de Islam groot. Het lijkt nu om te slaan richting de kerk. Tegelijk zien we dat de zonde steeds driester openbaar komt. Ik geef slechts één voorbeeld. Onlangs werd Vera Bergkamp tot voorzitter van de Tweede Kamer gekozen. Zonder haar persoon en haar integriteit ook maar op een of andere wijze aan te tasten, constateer ik dat deze vrouw, die behoort tot D’66, in haar dankwoord ook haar vróuw betrok. Daarmee staat haar denken en achtergrond lijnrecht tegenover de Bijbelse visie op huwelijk, gezin, man en vrouw etc.

Laten we verder bedenken dat de reacties niet mals zijn als we hiertegen opkomen. Er zijn genoeg voorbeelden daarvoor aan te halen. Realiseren we ons, jonge mensen, dat bij het afleggen van openbare geloofsbelijdenis van ons allen gevraagd wordt om trouw te zijn aan déze beginselen?

Ik denk opnieuw aan ds. Kersten. In een artikel uit 1927 waarschuwt hij tegen allerlei zedeloosheid in de kleding, maar ook tegen het afknippen van het lange haar van meisjes en vrouwen. Hij noemt het ”het afleggen van het typerend vrouwelijke.” In onze tijd waarin het transgender-zijn als normaal wordt beschouwd, moeten we die woorden eens tot ons door laten dringen. ”Het afleggen van het typerend vrouwelijke” (en we mogen in deze tijd ook wel zeggen: het typerend mannelijke als het gaat om lang haar en al zulk soort zaken). Zo krijgen zulke woorden een extra dimensie. Laten we ons verre houden van het ”afleggen van het vrouwelijke,” en mannelijke, zowel in kleding als haardracht.

Onze relatie met de gemeente

De vierde vraag gaat over onze plaats in de gemeente. De openbaring van Gods kerk wordt zichtbaar in het samenkomen van de gemeente met haar ambtsdragers. Zonder ambtsdragers is er geen gemeente. Die ambtsdragers zijn door God over ons gesteld. In het bevestigingsformulier voor predikant lezen we: ”Ontvangt deze uw dienaar in den Heere met alle blijdschap, en houdt de zodanigen in grote waarde. Gedenkt dat God Zelf u door hem aanspreekt en bidt.” In het formulier om ouderlingen en diakenen te bevestigen staat: ”Ontvangt deze mannen als dienstknechten Gods. Wilt de ouderlingen die wél regeren, dubbele eer waardig achten; begeeft u gewilliglijk onder hun opzicht en regering.”

Deze grondhouding ten opzichte van de ambtelijke dienst komt terug in Voetius’ vierde vraag. Het is opvallend dat twee keer het woord ’onderworpen’ wordt gebruikt. Dat ziet niet op slaafs volgen: ambtsdragers zijn mensenkinderen met hun fouten en tekortkomingen. Ook in de ambtelijke dienst. Laten we echter altijd voor ogen houden dat ze niet in dienst van mensen staan, maar in de dienst van God, en dat ze – ieder naar eigen gaven – altijd doende zijn om het goede voor de gemeente te zoeken.

Trouw

Je kunt samenvattend zeggen dat in de vier vragen gevraagd wordt om trouw te zijn. Trouw aan de zaligmakende leer. Trouw aan een wandel overeenkomstig Gods Woord en wet. Trouw ook aan de gemeente met haar ambtsdragers. Want de HEERE gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in der eeuwigheid (Psalm 133:3b). Een oproep voor alle belijdende en (nog) niet-belijdende leden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 mei 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Vier vragen van Voetius

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 mei 2021

De Wachter Sions | 12 Pagina's