De heilige oorlog (75)
Voor De Rechtbank: Goedvergeter en Hardhart
Er is een rechtbank geïnstalleerd om verschillende volgelingen van Diábolus te vonnissen. Atheïsme, Zinnelijke Lust en Ongeloof zijn verhoord. Nu wordt eerst Goedvergeter en daarna Hardhart voor de rechtbank gebracht.
Het verhoor van Goedvergeter
- De aanklacht tegen Goedvergeter Nadat Ongeloof is weggebracht, wordt Goedvergeter voor de rechtbank gebracht.
Doe-Recht: ’Goedvergeter, u wordt aangeklaagd met de naam Goedvergeter. U bent een indringer in Mensziel. U bent een vergeter van het goede, omdat u als secretaris van Diábolus geweigerd hebt om de stad te dienen in het goede. U viel met tiran Diábolus Koning El-Schaddaï, Zijn aanvoerders en hun legers aan. Daarmee onteerde u de Koning, overtrad u de wet en bracht u de stad in gevaar van vernietiging. Wat zegt u van deze aanklacht? Bent u schuldig, of bent u niet schuldig?’
- De verdediging door Goedvergeter Daarop antwoordt Goedvergeter: ’Heren, die nu ook mijn rechters zijt, u beschuldigt mij in uw aanklacht van verschillende misdaden. U moet mijn vergeetachtigheid niet toeschrijven aan eigenwijsheid, maar aan mijn ouderdom. U moet het wijten aan waanzin in mijn hersenen, en niet aan nalatigheid van mijn verstand. Ik hoop dat u zoveel naastenliefde hebt dat ik word vrijgesteld van een zware straf, hoewel ik schuldig ben.’
- De getuigenissen tegen Goedvergeter
De rechtbank reageert als volgt: ’O Goedvergeter, Goedvergeter, uw vergeetachtigheid was niet alleen het gevolg van zwakheid, maar met opzet. U walgde van deugdzame dingen. Wat slecht was wilde u behouden, maar het goede kon u niet uitstaan. En nu gebruikt u uw leeftijd en uw zogenaamde waanzinnigheid om de rechters te verblinden en als een dekmantel voor uw bedrog. Maar laten we luisteren wat de getuigen voor het aangezicht van de Koning tegen de gevangene hebben in te brengen. Getuigen, is Goedvergeter schuldig aan de aanklacht, of niet?’
Leugenhater: ’Geachte heren, ik heb deze Goedvergeter horen zeggen dat hij nog geen kwartier aan het goede zou kunnen denken.’ Doe-Recht: ’Waar hebt u hem dat horen zeggen?’
Leugenhater: ’In de ’Laan van alle valsheid’, in een huis waar naast de deur een uithangbord hangt met de tekst ’Het door heet ijzer dichtgeschroeid geweten’.
Doe-Recht vraagt vervolgens Allesweter wat hij heeft te getuigen voor de rechtbank. Allesweter zegt: ’Ik ken deze man goed. Hij is een volgeling van Diábolus, net als zijn vader. Zijn vader heette ’Liefhebber van niets’. Ik heb hem vaak horen zeggen dat hij het denken aan goede dingen het moeilijkste werk ter wereld vond.’
Doe-Recht: ’Waar hebt u hem dat horen zeggen?’
Allesweter: ’In de Vleeslaan, recht tegenover de kerk.’
Doe-Recht roept Waarheidspreker en vraagt hem met bewijzen te komen die de aanklacht van de rechtbank ondersteunen.
Waarheidspreker: ’Ik heb hem vaak horen zeggen dat hij liever aan de vuilste zaken denkt dan aan wat in de Heilige Schrift staat geschreven.’ Doe-Recht: ’Waar hebt u hem zulke pijnlijke woorden horen spreken?’
Waarheidspreker: ’Waar hij dat gezegd heeft? Op een groot aantal plaatsen, maar vooral in de Walgelijkstraat. Dat was in het huis van iemand die Schaamteloos heet. Maar ook heb ik het hem horen zeggen in de Vuilstraat, in het huis met het uithangbord van Gewetenloos, vlakbij de ’Afdaling naar de hel’.’
De rechtbank: ’U hebt allen de aanklacht tegen Goedvergeter gehoord, zijn verdediging en de verklaringen van de getuigen. Laat nu Hardhart voor de rechtbank verschijnen.’
Het verhoor van Hardhart
- De aanklacht tegen Hardhart
Doe-Recht: ’Hardhart, u wordt hier aangeklaagd onder de naam Hardhart en als indringer in de stad Mensziel. U hebt ervoor gezorgd dat de toestand van de stad hopeloos en goddeloos was door de inwoners te vervullen met onboetvaardigheid en hardnekkigheid. Daardoor kon er geen sprake zijn van berouw en verdriet over het kwaad tijdens de periode van afvalligheid van en opstand tegen de gezegende Koning El-Schaddaï. Wat zegt u van deze aanklacht? Bent u schuldig of niet?’
- De verdediging door Hardhart
Hardhart: ’Ik heb mijn hele leven nooit geweten wat spijt of verdriet betekent. Ik ben onbewogen. Ik bekommer me om niemand. Het verdriet van mensen doet mij niets. Hun gekerm raakt mijn hart niet. Tegen wie ik me ook misdraag of wie ik ook verkeerd behandel, het klinkt voor mij als muziek in de oren als de ander treurt.’
De rechters concluderen dat Hardhart een echte Diábolusman is, die zichzelf veroordeeld heeft. De cipier krijgt bevel hem weg te brengen.
Het onderzoek naar het verachten van het goede en naar onboetvaardigheid
Bunyan laat in dit deel van zijn boek iets zien van de gevolgen van een dichtgeschroeid geweten en van verharding in de zonde.
Afkeer van het goede
Als de zonde in het hart heerst, zal er ook sprake zijn van een afkeer van het goede. Daarmee wordt God onteerd, want Hij is het eeuwige Goed. David zingt over zijn God: Mijn Goedertierenheid en mijn Burcht (Ps. 144:2a). Dat is vreemde taal voor een zondaar. Ook van een godsdienstige zondaar moet gezegd worden: Zij belijden dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam en tot alle goed werk ondeugende (Tit. 1:16). Met een afkeer van het goede wordt ook de wet overtreden. De wet is immers goed. Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed (Rom. 7:12).
De zondaar kan zich niet verschuilen achter zijn vergeetachtigheid. Als het gaat over het doen van de zonde, dan is er toch ook niet zo snel sprake van vergeetachtigheid? Het probleem is dat een zondig bestaan en het goede niet samen kunnen gaan.
De afkeer van het goede kan leiden tot een zwijgende en zelfs toegeschroeide consciëntie. Door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als met een brandijzer toegeschroeid (1 Tim. 4:2). De kanttekenaren schrijven dat dit zelfs kan plaatsvinden onder de schijn van heiligheid. De mens gedraagt zich dan als een toneelspeler die zich voordoet als een ander persoon (zie kantt. 6).
Het gedrag van zo iemand is schaamteloos. Volgens Bunyan bevindt diegene zich dan dicht bij de ingang van de hel. En daar is geen vergeetachtigheid. Daar zullen alle consciënties opengaan. Wat zal het vergeten van het goede daar betreurd worden! Maar het zal te laat zijn.
Gods kinderen moeten in dit leven ook weleens klagen dat ze het goede vergeten. En Gij hebt mijn ziel verre van den vrede verstoten, ik heb het goede vergeten (Klaagl. 3:17). Maar het mag toch ook wel eens anders zijn: Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen: Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn allen morgen nieuw, Uw trouw is groot (vs. 21-23).
Bunyan schrijft dat Goedvergeter nog geen kwartier aan het goede kan denken. Is het met ons beter? Of kunnen we de hele (zon)dag over van alles en nog wat praten, maar is een kwartier spreken over God en Goddelijke zaken ’teveel van het goede’? Wat een tegenstelling met die mens, waarvan Psalm 1 spreekt: Welgelukzalig is de man (…) wiens lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.
Onbewogenheid
Goedvergeter probeerde zijn zonde nog te verdoezelen. Daar is bij Hardhart geen sprake van. Het woord ’spijt’ staat niet in zijn woordenboek. Integendeel. Hij kent zelf geen kermen vanwege de overtredingen, maar hoort ook onbewogen het gekerm van anderen aan. Hij weent niet met de wenenden, maar verblijdt zich over het treuren van zijn naaste. Het hart is als een steen. En de verharding gaat zover, dat de eigen hardheid niet als last wordt gevoeld. De verharde zondaar slaat zich zelfs op de borst vanwege zijn steenachtig bestaan. Het gevolg van die hardheid is ontzettend: er is geen plaats meer voor Gods Woord. Maar het huis Israëls wil naar u niet horen, omdat zij naar Mij niet willen horen; want het ganse huis Israëls is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij (Ez. 3:7).
Zoals Gods kinderen weleens moeten klagen over het vergeten van het goede, zo zijn ze ook geen vreemdeling van het klagen over de hardheid van hun hart. Maar er is geen sprake van onbewogenheid. Het kan lang duren en het kan leiden tot donkere dagen en nachten, maar op Gods tijd zal gesmeekt worden of Hij waar wil maken: en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven (Ez. 36:26b). Is dat ons niet onbekend? Dan zullen we instemmen met het gebed van ds. Joh. Verschuir (1680-1737):
’Trek, buig en breek Gij ’t hart in stukken
Ach Jezus, toon Uw sterke macht
Laat het voor Uwe voeten bukken.
Maak het in plaats van hard toch zacht’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 2021
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 2021
De Wachter Sions | 16 Pagina's