Meditatie
Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig jaar. 2 Samuël 19:32a
In ons teksthoofdstuk treffen we David bij het veer van de Jordaan. Het volk had David na de dood van Absalom teruggeroepen naar Jeruzalem. Bij het veer van de Jordaan heeft David verschillende ontmoetingen. Allereerst met Simeï, die hem stenen had toegeworpen en vloekte toen hij op de vlucht was: Ga uit, ga uit, gij man des bloeds en gij Belialsman. Maar nu bekent Simeï schuld en smeekt hij David om genade. Abísaï wilde Simeï alsnog doden. Maar David vergaf Simeï: Gij zult niet sterven. Zo is er bij de meerdere David vergeving voor schuldige zondaren die om genade smeken.
Ook is er een ontmoeting met Mefibóseth. Wat was hij verheugd toen hij David, die hij als een engel Gods achtte, weer ontmoette! Al zijn aardse bezittingen hadden geen waarde meer omdat de koning in vrede was teruggekomen. Ook Barzillai kwam naar het veer van de Jordaan om David te ontmoeten. Hij was zeer oud, een man van tachtig jaar. Hij mocht uit genade in de grijze ouderdom nog vruchten dragen. Zijn naam betekent “van ijzer”. Van nature zijn we allen als ijzer: onbuigzaam, hard en koud. Alleen de brandende liefde Gods kan onze ijzeren harten doen smelten. Als de Heere dat uit genade geeft, komt er enerzijds een brandende wederliefde tot God; anderzijds leert men ook Gods brandende toorn over de zonde kennen. ‘Door Uwen toorn vergaat ons kwijnend leven. Uw gramschap doet ons hart van doodsschrik beven.’
Wat een genade als de liefde Gods ons doet buigen onder de rechtvaardige toorn Gods. ‘Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog; Dies ben ik, Heer’, Uw gramschap dubbel waardig; ’k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog; Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig’. Wat is er verwondering als de Heere dan leert dat Hij uit liefde Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe. Iedere gemeenschapsoefening met Christus, de Zoon van Gods liefde, doet het harde hart smelten en brengt liefdesvruchten voort. Dat zien we ook bij Barzillai. Hij was een zeer groot man. Dat wil zeggen dat hij zeer rijk was. Hij was gezegend met uitwendige rijkdom en met arm makende genade. Rijkdom is in zichzelf geen zonde. Maar er is grote genade nodig om staande te blijven in verzoeking in verband met rijkdom. Als we op het stof gericht zijn dan moet de Heere zijn gunst inhouden (Hebr. 13:5). Barzillai bezat het echter als ‘niet bezittende’.
Toen Barzillai hoorde dat David en zijn mannen vanwege hun vlucht voor Absalom hongerig en moede en dorstig waren, gaf hij hen, mild en overvloedig, beddenwerk en schalen en aarden vaten, en tarwe en gerst en meel en geroost koren, en bonen en linzen, ook geroost, en honing en boter en schapen en koeienkazen. Als Absalom dit had geweten dan was het zijn dood geweest. Maar hij had zijn naam, zijn eer, zijn leven er voor over om de gezalfde des Heeren te helpen. Ja, de liefde redeneert niet en is mededeelzaam.
Zo zal de Meerdere van Barzillai Zijn geestelijk hongerige, dorstige en vanwege de zonde vermoeide volk, zegenen met overvloed uit Zijn volheid. Als we bediend worden uit Zijn volheid is het: ‘Maar Gij, Heer’, Gij zijt lankmoedig, zeer barmhartig, overvloedig’. Zo had Barzillai oprechte liefde tot Gods kind en knecht David, omdat hij liefde tot God had. Geliefde lezer, onderzoek eens of u liefde hebt tot Gods kinderen omdat u liefde tot God hebt, of dat u liefde tot Gods kinderen hebt en daarom dóet alsof u God lief hebt.
Toen Barzillai hoorde dat David terugging naar Jeruzalem, verliet hij zijn grote boerderij in Rogelim om hem te ontmoeten bij het veer in het Jordaandal. Zo moet de Kerk iedere keer weer hun geestelijke rijkdom verlaten en van hun hoogten afgebracht worden om in de diepte bediend te worden uit de rijkdom van de Meerdere David. David wil Barzillai belonen voor zijn trouwe zorg toen hij in uiterst moeilijke omstandigheden was tijdens de vlucht voor Absalom. Trek gij met mij over, en ik zal u bij mij te Jeruzalem onderhouden. David wil de oude Barzillai verzorgen in zijn paleis. Dan konden ze ook dagelijks van hart tot hart met elkaar spreken. Ondanks de liefde die er tussen deze mannen is, wijst Barzillai dit verzoek af. Hij gebruikt redenen die te maken hebben met zijn ouderdom. Hij was nog sterk naar het lichaam. Immers hij had nog een lange reis gemaakt. Maar zijn gedachten werden minder. Ook waren zijn smaak en zijn gehoor niet meer als vroeger. Ook had hij geen grote gedachten van zichzelf. Hij dacht een last te zijn voor koning David. Bij Barzillai was de lust, ook tot geoorloofde genietingen van de wereld, weg. Als men gemeenschap heeft met de Meerdere van David, dan bedenkt men de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn (Kol. 3:3). Barzillai wil terug naar Rogelim om zich voor te bereiden op zijn sterven. Hij leeft dichtbij de dood. Hij begeert verlost te worden van het ijzeren lichaam dezes doods. Hij beoefent een stervend leven. Naar de mate waarin men mag sterven aan zichzelf, zal men mogen leven uit Christus. Voor onbekeerden is de dood een verschrikking. Voor Gods kinderen is de dood een doorgang tot het eeuwige leven. Want Christus heeft voor hen de dood verslonden tot overwinning. Waarom zijn Gods kinderen dan nog zo vaak benauwd om te sterven? Omdat ze nog zo vast zitten aan het aardse! Hoe meer ze daaraan vastzitten, hoe harder ze ervan losgerukt moeten worden.
Barzillai gaat zelf niet mee met David maar hij vraagt of zijn zoon Chimham mee mag. Hij begeert geen rijkdom voor Chimham want dat had hij ook op vaders boerderij. Maar hij begeert dat zijn zoon dichtbij Gods gezalfde mag zijn. Wat is uw begeerte voor uw kinderen? Is dat rijkdom naar de wereld? Wat arm! Of worstelt u of ze dichtbij de Meerdere van David mogen zijn en mogen eten aan Zijn tafel? David neemt Chimham mee en zal voor hem zorgen zoals hij voor Barzillai zou zorgen. Zo blijft de band tussen David en Barzillai bestendigd door zijn zoon Chimham. ‘In plaats van Uw doorlucht’ en vrome vaad’ren, zult Gij eerlang Uw zonen zien vergaad’ren’.
Uit Jeremia 41:17 weten we dat David uit zijn persoonlijk bezit bij Bethlehem een erfdeel aan Chimham heeft gegeven. Zo deelt de Meerdere van David nog door Hem verworven erfdelen uit aan zonen en dochters die uit de nood van hun leven smeken om een erfdeel (Num. 27). Op zijn sterfbed verzocht David aan Salomo om te zorgen voor de zonen (meervoud) van Barzillai. Zo zal de Meerdere van David tot eeuwige verwondering uit Zijn rijkdom geven ‘ver boven beed’ en wensen’.
Voordat Barzillai vertrekt, kust koning David hem en geeft hem een zegen. Een teken van onderlinge liefde, verbondenheid en vrede. Wat kan de Kerk uitzien naar een kus van Jezus’ mond. Daarvoor geven ze, met Ledeboer, al hun zwarte grond. Wat is er dan een verlangen om ontbonden en met Christus te zijn. Om dan eeuwig te erven.
Geliefde lezer, geve de Meerdere van David u Zijn zegen. Die zegen maakt rijk en Hij voegt er geen smart bij. Alleen dan is er toekomst voor u in Davids grote Zoon.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 2022
De Wachter Sions | 12 Pagina's