Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankdag op de berg Ebal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankdag op de berg Ebal

En gij zult aldaar den HEERE uw God een altaar bouwen, een altaar van stenen; gij zult geen ijzer over dezelve bewegen. Van hele stenen zult gij het altaar des HEEREN uws Gods bouwen, en gij zult den HEERE uw God brandoffers daarop offeren. Ook zult gij dankoffers offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. Deut. 27:5-7

7 minuten leestijd

Het is Mozes die in onze tekst aan het woord is. Het volk Israël staat aan de grens van het beloofde land. Degenen uit het volk die niet in de woestijn zijn neergeslagen vanwege hun ongeloof zullen binnen mogen trekken. Mozes geeft onderwijs waar en hoe het volk dankoffers zal brengen. Zo geeft deze rede van Mozes ook ons nu nog onderwijs hoe we dankdag zullen houden. Ziende op ’s Heeren grote lankmoedigheid en trouwe zorg op allerlei gebied is er veel reden om dankoffers te brengen. Maar hoe?

Wel, laten we eerst letten op welke plaats het altaar moest worden opgericht: op de berg Ebal. Ebal is de berg van de eis Gods en de vloek Gods. Op deze plaats moest de wet opgericht worden. Grote stenen moesten met kalk bestreken worden, en vervolgens beschreven met de geboden van Gods wet. Maar we lezen ook vanaf vers 11 dat Mozes de stammen in twee helften moest verdelen. De ene helft moest staan op de berg Ebal en de andere helft op de berg Gerizim. Vanaf de berg Ebal moesten de vloekspraken klinken, en al het volk moest daarop amen zeggen. Zij moesten de vloekspraken be-amen! Vanaf de berg Gerizim moesten de zegeningen klinken, de beloften aan degenen die door genade de wet zouden houden.

En op die berg Ebal moest een altaar gebouwd worden om te offeren. Op Ebal, waar de eis van de wet wordt opgetekend op grote stenen. Op Ebal, waar het amen klinkt op de vloekspraken van de wet, op de straf, het oordeel dat moet volgen op de overtreding van de wet – daar moet het altaar komen. Dat wijst ons ook op deze dankdag op de noodzaak dat wij bevindelijk eens de gang naar Ebal zullen moeten maken. Geen dankdag zonder de wet te kennen, geen dankdag zonder schuld, geen dankdag zonder amen te zeggen op Gods oordeel.

Wat is een altaar? Het betekent letterlijk: een slachtplaats. Op de berg der vervloeking moet een plaats komen waar de offerdieren gedood, geslacht en verbrand worden. O, geliefden, dat oordeel moet voltrokken worden. De dood, het rechtvaardige oordeel moet volgen op onze afval van God en onze dagelijkse zonden.

Daar moest een altaar gemaakt worden van stenen: geen kunstig gevormde stenen, gij zult geen ijzer over dezelve bewegen. Geen mensenwerk mocht aan die stenen te pas komen.

Wat een les toch voor een mens. Wij zijn altijd weer geneigd om onze godsdienst te versieren! Een godsdienstig mens tracht zichzelf pasklaar te maken voor God. Wij trachten met onze ijzeren gereedschappen de stenen van onze godsdienst te vormen. Wij proberen de stenen van onze godsdienst allemaal netjes uit te bikken en sierlijk te maken. Wij maken er modelstenen van.

Maar er komt in de zaligheid van de mens niets van de mens aan te pas. Daarom moet Israël het doen met de stenen die daar al liggen op de berg Ebal. Het zijn die ongevormde, onversierde stenen die daar al waren voordat Israël er kwam. De Israëlieten hadden die stenen voor het altaar daar niet gebracht. Zo ligt het werk der verzoening zo vast in Gods eeuwige raad. Het is een eenzijdig Goddelijk werk waar het volk alle instrumenten moet laten rusten. Opdat niemand zal kunnen zeggen dat er enige schoonheid, enige verdienste was in het versieren van de stenen, in het verfraaien van het altaar.

Dat altaar is nodig voor een schuldige zondaar. Maar toch is dat altaar niet in de eerste plaats voor de zondaar. Dat altaar is voor de HEERE. Zo staat het er: Gij zult aldaar den HEERE uw God een altaar bouwen. Dat betekent: voor den HEERE uw God. Het strekt tot de verheerlij-king Gods. Het altaar wordt gebouwd uit de stenen waarvoor God gezorgd heeft, en zo kunnen we zeggen, het is uit God, maar dat altaar is ook tot God. God zoekt Zijn eer. God zal daar op het allerhoogst verheerlijkt worden.

En gij zult den HEERE uw God brandoffers daarop offeren. Ziet u dat in onze tekstwoorden het brandoffer vóór het dankoffer komt? Het brandoffer moet eerst geofferd worden. Het brandoffer ziet op de verzoening die voor de zonden moet plaatsvinden. De straf moet voltrokken worden. Het offerdier dat geofferd wordt, neemt dan eigenlijk de plaats in van de offeraar. Het is een plaatsbekledend offer. Hoe kennelijk wijst dit alles op Christus, Die Zichzelf God onstraffelijk heeft opgeofferd en Zijn bloed gestort heeft. Hij heeft Zich volkomen gewijd aan de eer en verheerlijking van Zijn hemelse Vader. Dat was toch Zijn spijze, Zijn begeerte. Dan ligt toch ook in Hem alleen het geheim van de ware dankdag.

Dan moeten we onszelf op deze dankdag ook onderzoeken of we Ebal hebben leren kennen als de berg der vervloeking, of we amen hebben gezegd op de vloekspraken. Of we er iets van hebben geleerd dat er een altaar moest komen, dat nu uit de eeuwige Godsgedachten een weg tot verzoening werd gebaand. Maar we hebben ook te onderzoeken of we onze hand op dat offer hebben leren leggen. Dat is de daad van het ware geloof, dat doorbreekt waar God afbreekt! Dat geloof dat de onreine zondaar doet doorbreken tot aan de zoom van Christus’ mantel. Zonder geloof is het onmogelijke Gode te behagen. Zonder geloof is het onmogelijk dankdag te houden. Zijn er dan uitgangen naar Hem? Kunt u het nog zonder Hem stellen? Is het uw behoefte om Zijn stem te horen, om Zijn onderwijs te ontvangen, om Hem niet alleen te kennen in Zijn gangen van vernedering, maar ook in de kracht Zijner opstanding? Ach – de dankdag moet ook bij Hem vandaan komen! Hebt u Hem nu ook nodig gekregen om de ware dankoffers voor te brengen?

Ook zult gij dankoffers offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. Ook dit is een voorschrift dat door Mozes aan het volk wordt voorgehouden. Een bevel om dankdag te houden. Dankoffers te offeren, te eten en vrolijk te zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods.

En gij zult aldaar eten. Daar mocht de offeraar zich verlustigen in de delen van het offer die hem toekwamen. En ook hier lezen we weer het woordje aldaar: dus ook op de berg Ebal. Daar, op de berg der vervloeking wordt op grond van het offer een vrolijke maaltijd aangericht. Dat dit nu aldaar plaatsvindt, doet ons denken aan hetgeen de profeet Jesaja zegt in Jes. 12:1 En te dienzelven dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij. Wat moet dat woordje mij de ziel van Gods kind in verootmoediging brengen. Ik moest geslacht worden, gedood worden. Ik moest gestraft worden. Ik heb het verdiend, o Heere. Maar U hebt om Uws Zelfs wil onderscheid gemaakt waar geen onderscheid is. U hebt die weg uitgedacht met Goddelijke wijsheid. Daar is een plaatsbekledend offer gebracht. Maar nu te mogen weten: ook voor mij, ook voor mij, ook voor mij. O, onbevattelijk wonder van genade. Dan zal er ook in een weg van beproeving en tegenspoed honing aan de roede zijn. Dan kan er dankdag zijn in een tijd van rouw, armoede, ziekte en pijn. Dan wordt het ook zo’n wonder voor de ziel, als u mag zien hoe de Heere Zijn zorg ook voor uw tijdelijke leven betoont. Dan is het geen kleine zaak dat u nog uw dagelijks voedsel hebt, dat u een veilige en warme woning hebt. Dan is het kleine groot! Waarom? Omdat Christus het verdiende door Zijn bloed te storten, door te lijden, door verdrukt te worden, door alle krankheden en ongerechtigheden op Zich te nemen.

Dan wijst deze maaltijd ook op een verbondsvernieuwing. Dan geeft de ziel zich hartelijk over aan de Heere, wat er ook gebeuren zal. Ik zal U hartelijk liefhebben, o HEERE, mijn Sterkte.

Wat heeft het dan veel te zeggen als we lezen: voor het aangezicht des HEEREN uws Gods. Dan ziet de zondaar die dankdag houdt het vriendelijk aangezicht van God. ‘Uw aangezicht in gunst tot mij gewend, schenkt mij in ’t kort verzadiging van vreugde.’ Dan doet het de ziel ook verlangen naar de eeuwigheid, om eeuwig aan te zitten en vrolijk te zijn!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 oktober 2022

De Wachter Sions | 16 Pagina's

Dankdag op de berg Ebal

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 oktober 2022

De Wachter Sions | 16 Pagina's