Jezus’ liefdevolle troost (2)
Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Lukas 12:32
Waarom wordt Gods volk bij een kuddeke vergeleken? Waarom zijn Gods kinderen schapen? Ten eerste omdat ze afgezonderd zijn en tezamen met al Gods kinderen, alle ware gelovigen, onder één Herder staan. Schapen zonder herder kunnen niet leven. Gods volk kan zonder de hemelse Herder niet leven. Ze hebben de goede Herder Die hen kent. Jezus zegt in Johannes 10:14: Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend.
Hij zegt verder in datzelfde hoofdstuk: Ik ben de goede Herder; Ik stel Mijn leven voor de schapen. Dat is het belangrijkste van deze kudde, dat ze een Herder hebben, een Herder met een hoofdletter, een goede Herder, een trouwe Herder, een eeuwige Herder, Die alles heeft wat arme schapen nodig hebben. Die nu alles heeft verdiend wat deze kudde nodig heeft.
Een kuddeken, ze staan onder de Herder; en zoals schapen weerloos zijn, zijn deze schapen ook weerloos. Ze kunnen zichzelf niet helpen. Ze kunnen zichzelf niet beschermen tegen vijanden. Zo is dat ook in het zielenleven elke keer weer opnieuw de ondervinding, dat Gods kinderen geen kracht hebben tegen zulk een menigte. Dat is niet alleen bij het begin, wanneer de Heere in het leven komt en we zien dat we tegen God gezondigd hebben en wanneer die droefheid over de zonde en de smart over de scheiding tussen God en onze ziel door Gods Geest gewerkt wordt. Maar ook de verstgevorderden komen erachter, geen kracht tegen satans listen, geen kracht tegen de verleidingen van de wereld, geen kracht in zichzelf te hebben, maar dat ze nu vastgehouden moeten worden door die opperste Herder. Wat is het dan een groot wonder dat die opperste Herder spreekt: En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken (Joh. 10:28). Ze zijn weerloos, ze zijn zwak, als het gaat om de vijanden die van buiten komen, maar wat nu van binnen is, dat is veel erger. Ze zijn zo dwars, zo weerbarstig als een schaap kan wezen, die oude mens, daar hebben ze nu elke keer zulk een strijd mee. Ook met dat afdwalende bestaan.
Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond,
Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren (Ps. 119:88 ber.)
Heel veel dieren kunnen weglopen, en een hond vindt de weg weer terug, maar een schaap niet. Een schaap kan zelfs afdwalen terwijl hij van het gras eet. De herder is bij hem in de weide, hij is aan het grazen en verliest zijn herder uit het oog. Hij verlekkert zich aan het gras en de herder is kwijt. Hij vindt hem niet meer terug. Ook Gods kinderen kennen zulk een gang in hun ziel: De Heere kan hen beweldadigen. Hij kan ze leiden in Gods Woord. Hij kan tot hun ziel spreken. Ze kunnen op de weldaden gaan rusten en daarmee afdwalen en afzwerven van de Heere en ze kunnen de Heere niet meer terugvinden. Dat is ook zulk een les in het zielenleven: wel kunnen afdwalen, maar nooit kunnen terugkeren. Maar wat is nu de rijkdom van de schapen? Dat de schapen wel de Herder uit het oog kunnen verliezen, maar de Herder verliest Zijn schapen nooit uit het oog. De Herder blijft getrouw. Zijn oog blijft op de kudde. Hij blijft ze opzoeken. Dat lezen we zo duidelijk in Eze chiël 34. U moet het thuis maar eens nalezen, hoe Christus al afgekondigd wordt in het Oude Testament: Ik zal een enige Herder over hen verwekken, een goede Herder. Hij zal Zijn schapen opzoeken en zal Zijn schapen weiden. Het verlorene zal Hij zoeken en het weggedrevene bijeenvergaderen. Hij zal ze alles geven wat zij nodig hebben.
Deze schapen zijn ook volgzaam. Wanneer? Wanneer de herder voorgaat. Wanneer de herder vooroploopt zoals in het oosten, in Israël, dan volgen de schapen achter hem aan; de groten en de kleinen, de sterken en de zwakken, de lammetjes en de schapen. Weet u wat nu zo’n voorrecht is? Dat zelfs de kleinste lammetjes bij die kudde mogen behoren. Zo is het ook in de genade. Het kleinste lammetje waar de Heere in gewerkt heeft, hoort bij de kudde, ook al hebben ze zelf die kennis nog niet, ook al liggen ze in de diepte van hun ellende en roepen ze tot God om genade; al kunnen ze geen rust voor hun ziel vinden (en daar is ook geen rust voor hun ziel), voordat ze de Herder mogen kennen, voordat ze Christus mogen kennen, want buiten die Herder is alles in gevaar.
In het natuurlijke zijn er buiten de herder zoveel ravijnen, zijn er zoveel wolven en beren die het op het leven van de schapen gemunt hebben. Zo is het ook in de ziel. Nooit zal de ziel rust vinden buiten die Herder, Jezus Christus. Daarom, geliefden, neem dat ook mee. Er kan zoveel onrust, zoveel overtuiging wezen van binnen, er kunnen zulke zaken in uw ziel omgaan, maar buiten de Herder bent u in groot gevaar. Nooit zal uw ziel rust vinden, totdat de Herder Zich aan uw ziel openbaart en verklaart. Als u dan terugleidend licht krijgt, dan zal die Herder ook tonen door het licht van de Heilige Geest, waar Hij u opgeraapt heeft. Dat Hij de Eerste was Die u opgezocht heeft; dat Hij u in het oog gehouden heeft en dat Hij u in alle strijd en moeite staande gehouden heeft en geleid heeft door de tucht van Gods wet. Door de spiegel van Gods wet heeft Hij u getuchtigd naar de Herder toe. Geliefden, voor wie is dat levenspraktijk? Wie mag dat vertellen? Hoe de Heere u opgezocht heeft, hoe de Heere u geleid en hoe de Heere u alles afgenomen heeft wat schadelijk en hinderlijk is? Paulus kon het in één tekst zeggen: Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere (Filipp. 3:8).
Alles rekende hij schade, al zijn eigen werken, al zijn eigen godsdienst; alleen die Herder Jezus Christus, dat was het fundament van zijn zaligheid.
Dat kuddeke, het is klein. Dat kuddeke, het is weerloos. Waarom zijn ze klein? Omdat Gods volk een klein getal is te midden van alle wereldlingen. Als we alle christenen op heel het wereldrond tellen, dan zijn het er maar weinigen en de ware christenen zijn er nog minder. Ze zijn klein, omdat ze klein zijn ten opzichte van de vijanden. De vijanden zijn groot en sterk, maar zij zijn klein. Ze zijn klein, omdat ze niet meegeteld worden door de wereld. Het is een volk van och en ach, een volk dat altijd maar in het duister zit, een volk waar niets mag. Ze willen niet meedoen met de wereld. Ze willen niet meedoen met allerlei zonden en vermakelijkheden. Daarom worden ze veracht, geringgeacht. Maar wat zegt de Heere? Maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; En het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken (1 Kor. 1:27-28). (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's