Jezus’ liefdevolle troost (3)
Vrees niet, gij klein kuddeken; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Lukas 12:32
Het arme en het dwaze is rijk bij God. Ze zijn klein in zichzelf. Ze zijn klein bij de wereld. Ze zijn klein in getal en toch, het zijn Gods lievelingen. Het zijn Christus’ lievelingen. Ze zijn van eeuwigheid gekend en geliefd en ze zijn hier door de Heilige Geest getrokken uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. Ze zijn overgezet van de macht der duisternis in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde. Ze zijn klein, ook in eigen ogen, want als genade beoefend mag worden, als de Heilige Geest het geloof in beoefening brengt en houdt, dan zijn de schapen klein. Hoe meer geloofsoefeningen ze mogen ontvangen, hoe geringer ze van zichzelf denken en hoe hogere gedachten ze van de Herder mogen hebben. Ze zijn zwak in zichzelf, maar de Herder is sterk. Ze zijn dwaas in zichzelf, maar de Herder is wijs. Ze kunnen de weg niet vinden, maar ze weten dat de Herder hen de weg wijst. Dat is nu zulk een grote genade om een klein kuddeken te zijn, om klein in onszelf te wezen. Maar het is ook elke keer weer nodig dat de Heilige Geest ons afbreekt van al onze hoogmoed, van al onze krachten en van al onze wijsheid, opdat we weer zo’n klein schaapje, zo’n dwaas schaap, zo’n arm schaap worden. Dan hebben we die rijke Herder weer nodig om in Hem het leven te mogen ontvangen. Dan mogen we roemen in die grote Herder der schapen, in die opperste Herder, in die goede Herder.
Vrees niet, gij klein kuddeken. Dat woordje gij geeft zulk een liefde weer, want het gaat vanavond niet over een ander, maar het gaat over de discipelen, die de Heere met Zijn liefdesogen aanzag. Het was als het ware of de Heere ze aanwees: gíj. Ik hoop dat de Heere vanavond u aanwijst, geliefden, dat de Heere u persoonlijk toespreekt, dat u Zijn stem mag horen, de stem van de goede Herder, Die tot u zegt: gíj klein kuddeken. Dan wordt het persoonlijk. Dan is het niet meer voor Gods kinderen, dan is het niet meer voor Gods Kerk, maar dan past de Heere het Zelf aan u toe. Dan wordt het woord en de stem van Christus waarheid en persoonlijk. Als Christus ons persoonlijk aanwijst, Zijn liefdesoog op ons heeft en spreekt, gíj klein kuddeken, dan komt daar zoveel in mee! Daar komt blijdschap, liefde, verwondering en ook aanbidding in mee. Dat Hij als Die grote opperste Herder op zulk een dwaas schaapje, op zulk een nietig lammetje wil neerzien, dat het niet verdiend heeft en dat het alleen maar kan verzondigen.
Hij, die opperste en getrouwe Herder, spreekt tot hen: Vrees niet. Wat een wijsheid van die opperste Herder. Vrees niet, zegt Hij tegen Zijn schapen, want Hij weet hoe dwaas en hoe klein ze zijn. Hij weet hoe weerloos ze zijn. Vrees niet, want ze zíjn vreesachtig. Dit doet ons ook zien, gemeente, dat de Heere Jezus Zijn volk kent en weet wat er in het hart omgaat. Het leert ons ook dat Gods volk met veel vreze bevangen is en dat het leven der genade met zoveel strijd, aanvechtingen, twijfelingen en duisternis gepaard gaat. Het leven der genade kent niet alleen dagen van licht, maar vooral ook dagen van duisternis. En daarom klinkt het: Vrees niet.
Waar moeten ze niet voor vrezen? In het tekstverband kunnen we het lezen: Ze behoeven niet te vrezen dat ze het arm zullen hebben, dat ze te weinig te eten zullen hebben of geen kleding. Zijt niet bezorgd voor uw leven. Uw hemelse Vader weet wat gij nodig hebt. Ook in het uiterlijke leven kan er zoveel zorg zijn in het leven van Gods volk. Maar als nu Gods kinderen terug mogen zien op het leven dat achter hen ligt, dan zeggen ze: Het heeft mij aan niets ontbroken. Dan hebben ze geen mensen nodig, dan hebben ze hun eigen kracht niet nodig, want dan steunen ze op God hun Toeverlaat. Dan hebben ze niets te vrezen, want God is hun overvloedig Zilver en Hij is hun krachtig Goud (Job 22:25). In God is een volheid en een rijkdom die heel de wereld niet bezit.
Het geldt niet alleen het tijdelijke wat ze uit de rechterhand van de Heere mogen ontvangen, maar Gods kinderen hoeven ook niet te vrezen in het geestelijke, ondanks dat er zoveel op hen afkomt en hen kwelt. Wat kwelt hen het meest? Dat boze hart, dat ongelovig bestaan, dat wereldsgezinde bestaan, dat eigen ‘ik’ dat zichzelf zo liefheeft; die hoogmoed zit hun het meest dwars. Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij (Rom. 7:21). Als dat opengelegd wordt door de kracht van de Heilige Geest, dan zeggen ze: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? (Rom. 7:24). Dan kunnen ze er niet doorheen zien en niet geloven dat dit verandert. Maar als Christus spreekt: Vrees niet, gij klein kuddeken, moet het ongeloof wijken. Dan moet de wereld wijken. Dan wordt dat eigen ‘ik’ op dat moment ten onder gebracht en mogen ze zien op die overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Dan mogen ze Hem aanschouwen en loven. Dan mogen ze Hem volgen en zeggen: „Weg wereld, weg schatten”. De zonden die in hun hart zijn, zullen zij op dat moment niet gevoelen. Dan mogen ze achter hun Herder aangaan, Zijn voetstappen drukken en Zijn liefde proeven en smaken.
Vrees niet, gij klein kuddeken. Vrees niet voor de wereld. Vrees niet voor de tijdsomstandigheden. Vrees niet voor de verwarring die in de wereld is. Vrees niet voor de oorlogen. Vrees niet voor de Nederlandse regering. Vrees niet voor alle dwalingen die de kerken inkomen. Vrees niet in het ambtelijke leven. Vrees niet als u de preekstoel op moet gaan, elke zondag of voor het eerst. Vrees niet, gij klein kuddeken. U hébt niets te vrezen, want waar Christus spreekt, daar is geen vrees nodig, want Hij regeert Zijn kerk en Hij bewaart Zijn volk. Hij heeft een nauw oog over Zijn volk en over de ambtsdragers. Hij zal ze nooit begeven en nooit verlaten.
Vrees niet, gij klein kuddeken. Die goede Herder (en daar mogen Gods kinderen elke keer weer in eindigen) laat nooit varen het werk Zijner handen. Die Herder zoekt hen op en bewaart hen. Het is die Herder Die het verstrooide verzamelt, het weggedrevene bijeenvergadert en het kranke geneest. Als ze de schurftigheid en walgelijkheid van hun eigen bestaan weer zien en inleven, dan zal die Herder het geneesmiddel van Zijn bloed toepassen en moet de zonde, ook de ergste, wijken. Het bloed van Jezus Christus, de opperste Herder, reinigt van alle zonde. Wat een groot voorrecht heeft die kleine kudde: Vrees niet, gij klein kuddeken. Het zijn de schapen Zijner weide. Daar gaan we nu van zingen uit Psalm 79:7:
Zo zullen wij, de schapen Uwer weiden, In eeuwigheid uw lof, Uw eer verbreiden, En zingen van geslachten tot geslachten; Uw trouw, uw roem, Uw onverwinb’re krachten.
Ons thema is: Jezus’ liefdevolle troost. Ten eerste: Tot wie die troost komt. Ten tweede: Wat die troost inhoudt: want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven.
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2023
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2023
De Wachter Sions | 16 Pagina's