De heilige oorlog (128)
Terugblik: Een middernachtelijke uitval
Reus Diábolus probeert stad Mensziel te heroveren. Hij ziet zijn kans schoon, omdat Prins Imma nuël de stad heeft verlaten.De stad wordt belegerd door twintigduizend Twijfelaars. In dit artikel wordt teruggeblikt op de verschillende gebeurtenissen uit hoofdstuk 13 van John Bunyans boek ‘De heilige oorlog’.
Een dwaze uitval in de nacht
Het is nacht. Plotseling worden de poorten van Mensziel opengeworpen en stormen soldaten van Immanuël naar buiten. Ze staan onder leiding van de kapiteins Geloof, Bevinding en Goede Hoop. Het leger van Diábolus moet zich verder van de stad terugtrekken. Maar dan gebeurt het. Kapitein Geloof struikelt en raakt zwaar gewond. Hij wordt overeind geholpen door kapitein Bevinding, maar het leger van Immanuël is inmiddels in grote verwarring. Diábolus wacht niet lang en geeft het bevel tot de tegenaanval. Het lukt hem om Immanuëls soldaten terug te drijven. Die vluchten haastig de stad weer in.
Bunyan leert ons hiermee de waarheid van Jezus’ Eigen woorden: Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht in hem niet is (Joh. 11:10). De nacht is voor het ongedierte. Het is beter te wachten tot het daglicht doorbreekt. De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13:12). Er is geloofslicht nodig om te weten hoe we verlost kunnen worden van de macht van de vorst der duisternis, waarin de afgeweken zondaar door de zonde terechtgekomen is. Geen dwaas vertrouwen op eigen wijsheid en kracht zal helpen. Het licht moet van boven komen. Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden, dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid en tot Uw woningen (Ps. 43:3). Dan zal de satan zijn prooi los moeten laten.
Een goed woord op zijn tijd
De reus ruikt de overwinning en roept Mensziel op zich over te geven. Maar dat valt hem tegen. Een van de stadsbestuurders, Vastewil, laat hem horen dat Mensziel zich nooit meer zal overgeven aan een tiran zoals hij is. Hoopgevend klinkt het: ‘We hebben de hoop dat op Gods tijd verlossing vanuit de hemel zal komen.’ Deze woorden zijn een pleister op de wond van kapitein Geloof.
Hoe onmogelijk de toestand ook lijkt te zijn, als het geloof weer levend wordt, komt er ook verwachting. Hoe het zal gaan is dan onbekend, maar God zal Zijn volk niet in de steek laten. Hij zal verlossen, maar dan wel op Zijn tijd en Zijn wijze. Dat geloof dat zich zo aan God vastklemt, was ook te vinden bij Mordechaï, nadat bekend was geworden dat het Joodse volk uitgeroeid zou worden. Mordechaï zette Esther aan het werk, maar al zou zij niet meewerken, de verlossing zou komen. Want indien gij enigszins zwijgen zult te dezen tijde, zo zal den Joden verkwikking en verlossing uit een andere plaats ontstaan (Esther 4:14a). De ziel buigt onder de zware slagen, maar leert toch omhoog te zien. Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God (Ps. 42:12).
Een scherpsnijdend zwaard
De volgelingen van Diábolus in de stad krijgen het zwaar. Vastewil is vast van plan alle Diábolonisten op te pakken en te doden. Overal achtervolgt hen zijn scherpsnijdend zwaard. Ze waren na de aanval van Diábolus tevoor schijn gekomen, maar weten niet hoe snel ze weer in hun schuilplaatsen moeten komen.
Vastewil is hierin een beeld van Jozua, de latere opvolger van Mozes. In de woestijn werd het reizende volk plotseling en lafhartig aangevallen door de Amalekieten. Jozua krijgt de opdracht te strijden, en hij strijdt niet tevergeefs: Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte door de scherpte des zwaards (Ex. 17:13). Toch heeft Jozua niet op zijn kracht en wijsheid kunnen roemen. Immers, Mozes hief biddend de staf omhoog, ondersteund door Aäron en Hur. De overwinning moest van boven komen. Het gebed was het scherpste zwaard! Uiteindelijk is het de Heere Zelf, Die het zwaard ter hand neemt: Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds (Openb. 2:16).
Door de Voelpoort
Satan laat zich echter niet zomaar verjagen. Hij opent opnieuw de aanval op Mensziel. Onder luid geroep van ‘Hels vuur! Hels vuur! Hels vuur!’ dringen zijn soldaten de stad via de Voelpoort binnen. Na hevige gevechten moeten de kapiteins en de soldaten van de Prins zich terugtrekken in het kasteel van Mensziel. Diábolus’ soldaten worden ingekwartierd bij de leiders en de burgers van Mensziel, waar ze zich erg misdragen. Donkere wolken hangen boven de stad.
In dit deel van het verhaal vertelt Bunyan dat de satan probeert ingang in het hart te krijgen via het gevoel. Als men drijft op het gevoel kan de twijfel toeslaan. Dat is bijvoorbeeld duidelijk uit de geschiedenis van de twee Emmaüsgangers (Luk. 24:13-35). Kléopas en zijn metgezel hebben gehoord van het geopende graf en de boodschap van de engelen. Zij verlaten echter Jeruzalem en geven alle ruimte aan gevoelens van droefheid en twijfel. Donkerheid en duisternis bezetten hun harten. Satan blaast het vuurtje van ongeloof aan, zodat de Vreemdeling moet zeggen: O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben (vs. 25). Hoe blinkt het eenzijdige werk van God in deze geschiedenis uit. De twee bedroefde wandelaars kunnen zichzelf niet opheffen uit de diepte van droefheid en twijfel, maar de Heere komt met Zijn Woord. Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? En begonnen hebbende van Mozes en van al de Profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was (vs. 26 en 27). Treffend schrijft ds. T. Dorresteijn in een preek over deze geschiedenis: ‘Zij werden uitgeleid uit zichzelf, uit hun gevoel, uit hun gemoedelijkheid, hun gestaltelijk leven; Christus leidt hen in de Schriften. God maakt van Zijn volk altijd Bijbelse christenen.’ 1
Diepgaande strijd
Terwijl Geweten en burgemeester Verstand zwaar mishandeld zijn en de gevolgen daarvan moeten ervaren, heerst Diábolus in een groot deel van Mensziel als heer en meester. Godslasterlijke taal, wereldse liederen en allerlei leugens zijn openlijk te horen op de straten van de stad. Mensziel gedraagt zich echter onwillig en dwars. Diábolus’ macht is kwellend en benauwend, maar hij kan zich niet de heerser van de stad noemen. Hij wordt voortdurend bekogeld met stenen vanuit het kasteel. Rust en vrede zijn er niet te vinden, voor beide partijen niet. De grootste tegenstand komt van de zijde van Godsvreze. Deze bittere strijd in Mensziel sleept zich voort, week na week, maand na maand, tweeëneenhalf jaar lang.
Wat kan het toch laag aflopen in het leven van een kind van God! Wie had kunnen denken dat dit in de ziel kan plaatsvinden? Zoals eens in Jeruzalem, geldt het nu voor de arme zondaar: … de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd. (…) de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld (Ps. 74: 18 en 20b). Paulus’ klacht is geen vreemde klacht voor ieder van Gods kinderen: Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet (Rom. 7:18). Maar wat de satan ook probeert om het geloof uit te roeien, de vreze Gods is het middel in Gods hand om zijn plannen te laten mislukken. Het gaat zoals ten tijde van het volk Israël dat leek uitgeroeid te worden door Farao. Farao hield geen rekening met de godvrezende vroedvrouwen: Doch de vroedvrouwen vreesden God en deden niet gelijk als de koning van Egypte tot haar gesproken had, maar zij behielden de knechtjes in het leven (Éx. 1:17).
Voor wie is het een wonder (geworden) dat Bunyan zijn verhaal over de strijd om Mensziel niet eindigt met dit hoofdstuk? De zwaar bevochten apostel Paulus heeft zijn klacht over de ontzaglijk zware geestelijk strijd in de ziel niet hoeven te beëindigen met de indringende vraag: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?, maar mogen laten volgen met de verwonderde uitroep: Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere. Waarna hij gelovig mocht concluderen: Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.
Noot
1. A. van Voorden e.a., Leven en werk van ds. T. Dorresteijn. Gedenkt uw voorgangers, blz. 339 (2001. Kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente in Nederland, Opheusden). Ds. Dorresteijn schrijft echter ook (blz. 338) ‘dat een geloof zonder gevoel een dood geloof is en dat elkeen zich daarom moet beproeven en onderzoeken’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's