De heilige oorlog (130)
Het verzoekschrift gebracht
Door Mensziel zijn veel verzoeken om hulp in de strijd tegen reus Diábolus naar de Prins gezonden. Maar er is nog geen antwoord gekomen. Het is Godsvreze die duidelijk maakt wat de reden daarvan is: er stond onder de smeekschriften geen handtekening van de Opperste Geheimschrijver, de Secretaris van de Prins. Godsvreze vertelt wat allemaal nodig is om door de Prins gehoord te worden. Nu wordt opnieuw een verzoekschrift opgesteld en naar de Prins gebracht.
Het verzoekschrift …
De inhoud van het verzoekschrift is als volgt.
‘O, onze Heere en soevereine Prins Immanuël, machtige en lankmoedige Prins! Genade is uitgestort op Uw lippen. Bij U is genade en vergeving te vinden, al zijn we tegen U in opstand gekomen. Wij zijn het niet meer waardig Uw Mensziel genoemd te worden. We hebben geen enkele weldaad meer verdiend. Wij smeken U, en door U ook Uw Vader, om onze overtredingen uit te delgen. We belijden dat U ons vanwege die overtredingen kunt verwerpen. Maar doe het om Uws Naams wil toch niet. Neem de gelegenheid waar om aan ons in onze ellendige toestand Uw rommelende ingewanden en Uw barmhartigheden te tonen. Wij worden aan alle kanten omsingeld, Heere. Onze afdwalingen zijn nu tot onze kastijding. We zijn bevreesd vanwege de Diábolonisten in onze stad. Het leger van de helse duivel kwelt ons. Uw genade alleen kan ons de zaligheid geven. We weten niet tot wie we anders moeten gaan dan tot U. O, genadige Prins, wij hebben boven dit alles onze kapiteins verzwakt. Wij hebben ze ontmoedigd. Ze zijn ziek geworden, en sommigen van hen zijn de laatste tijd zwaar gekweld en helemaal van streek geraakt door de kracht en de macht van de tiran. Ja, er zijn kapiteins gewond geraakt op wie we eerder vertrouwden vanwege hun moed. En, Heere, onze vijanden daarentegen zijn vol leven en kracht. Zij roemen zichzelf en beroemen zich erop dat ze ons als een prooi kunnen verslinden. Ze hebben ons aangevallen met vele duizenden Twijfelaars, zodat we niet weten wat we moeten doen. Ze zien er allemaal grimmig en onbarmhartig uit en ze dagen U en ons uit. Onze wijsheid is vergaan en onze kracht is vergaan omdat U ons hebt verlaten. Bij ons is niets anders te vinden dan zonden, schande en beschaamdheid van het aangezicht vanwege onze zonden. Heb medelijden met ons, o Heere, heb medelijden met ons, Uw ellendige Mensziel, en red ons uit de handen van onze vijanden. Amen.’
… naar het hof gebracht …
Dit verzoekschrift wordt, zoals eerder gezegd, geschreven door de Opperste Geheimschrijver en naar het hof van de Prins gebracht door de dappere en moedige kapitein Geloof. Die verlaat de stad via de Mondpoort, de enige poort waardoor de stad verlaten kan worden, en brengt het verzoekschrift bij Immanuël.
… tot woede van Diábolus
Op de een of andere manier komt het Diábolus ter ore wat er gebeurt. Dat is te concluderen uit het feit dat hij de stad bedreigt met de volgende woorden: ‘O, opstandig en koppig Mensziel, ik zal u dwingen te stoppen met het versturen van verzoekschriften. Bent u er alweer mee begonnen? Ik zal zorgen dat u ermee stopt.’ Diábolus weet ook wie de boodschapper is, en dat maakt hem zowel bang als woedend. Daarom beveelt hij dat opnieuw de trom wordt geslagen, want dat is iets wat Mensziel niet aan kan horen. De stad heeft dan ook heel wat te verduren door het lawaai van de trom. Als de trommel wordt geslagen, komen de Diábolonisten samen. Diábolus spreekt hen toe: ‘O, gij dappere Diábolonisten, ik moet jullie vertellen dat in het opstandige Mensziel verraderlijke plannen tegen ons worden gesmeed. Want hoewel de stad in ons bezit is, zijn die ellendige Menszielbewoners wel zo eigenwijs dat ze het gewaagd hebben om een verzoek om hulp te doen aan het hof van Immanuël. Ik zeg jullie dit om te laten zien hoe we op onze hoede moeten zijn voor deze ellendige stad. Daarom, o trouwe Diábolonisten, beveel ik jullie dat je deze stad nog meer en erger benauwt. Kwel de burgers met jullie listen, misbruik hun vrouwen, sla hun kinderen dood, sla hun bejaarden de hersenen in, steek de stad in brand en laat over de stad alle mogelijke onheil komen. Laat dat mijn loon voor de Menszielbewoners zijn vanwege hun hopeloze opstand tegen mij.’
Op deze wijze wil Diábolus de stad straffen. Maar voordat het tot uitvoering ervan komt, moet er nog wel wat gebeuren, want razen en tieren alleen is niet voldoende.
Het gebed opgezonden en satans woede
Bunyan geeft een bijzonder voorbeeld van het gebed van een levendgemaakte zondaar, die ontdekt is aan zijn dwaas afwijken van zijn Heere. Het is een oprechte schuldbelijdenis, maar ook een smeken om genade, door het geloof. Dat maakt satan bang, maar ook woedend.
Een gelovig belijden van Gods soevereiniteit en barmhartigheid …
Het gebed van de gevallen, maar wakker geschudde zondaar begint met een gelovige belijdenis van Gods deugden. Die deugden vormen de enige grond van hoop. Verlossing zal alleen kunnen uit genade. Die genade is bij Hem te vinden: … genade is uitgestort in Uw lippen (Ps. 45:3b). Zo wordt afgezien van zichzelf en opgezien naar de hemel: Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? (Jes. 63:15). Waar zal deze zondaar anders heengaan? Dan ligt het in het hart: Een lied Hammaäloth. Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit. (…) Zijt ons genadig, o HEERE, zijt ons genadig (Ps. 123:1, 3a).
… en van eigen onwaardigheid
De ziel wordt gepijnigd vanwege de begane boosheid. Uw boosheid zal u kastijden en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en zie, dat het kwaad en bitter is dat gij den HEERE uw God verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen (Jer. 2:19). De schuld zweeft voor ogen en wordt erkend. O, die twijfels die het hart bezetten! Geen wijsheid en geen kracht meer in zichzelf te vinden. Al weet de Heere alles, niets wordt verborgen voor Zijn aangezicht. En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel. Van de dagen onzer vaderen aan zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven (Ezra 9:6, 7a).
En toch, wat een zoete plaats om zo als een onwaardige de schuld te belijden voor de alwetende God. Eindelijk kan de ziel met zijn zuchten naar boven vluchten. Zoet, maar de pijl ligt verder!
Ontbrandende vijandschap …
Als satan zo’n zondaar ziet worstelen aan Gods troon, dan weet hij dat hij aan het verliezen is. Hij is nergens banger voor dan voor zo’n zuchtende, zich onwaardig kennende zondaar. Toch erkent hij zijn verlies niet. Zijn vijandschap ontbrandt. Hij verschrikt de ziel met zijn brullende stem, erger dan ooit: … uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden (1 Petr. 5:8b).
… met een oproep tot gruwelijke straffen
Het was aan het volk Israël voorgehouden wat er zou gebeuren als zij de Kanaänieten niet ten volle zouden uitroeien als ze in het beloofde land waren gekomen: Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, dat wie gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen benauwen op het land waarin gij woont (Num. 33:55). Als het aan satan ligt, zal er van het nieuwe leven geen kruimel meer overblijven. Het is zijn bedoeling de ziel ontzettend te benauwen en te kwellen. Hij roept zijn dienaren op tot gruwelijke daden, zoals van de goddeloze koning Jojachim, een van de laatste koningen van het Tienstammenrijk, staat beschreven: Hij bekende hun weduwen en hij verwoestte hun steden; zodat het land en zijn volheid ontzet werd van de stem zijner brulling (Ez. 19:7). Maar onder Gods toelating zal satan niet meer kunnen doen dan razen en tieren. Hij zit vast aan de ketting van Gods wil.
Wie heeft de ellendige toestand van Mensziel bij zichzelf ontdekt? Gods Geest schenke uit genade en door het geloof te bidden met de godzalige Joden ten tijde van de verdrukking door Sanherib: HEERE, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht; wees hun Arm allen morgen, daartoe onze Behoudenis ten tijde der benauwdheid (Jes. 33:2).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's