De rechtvaardige Lot
2. In het beloofde land
Abram en Lot hadden met hun vader Terah en de vrouwen hun vaderland verlaten. Het was voor het oog van de mensen uit Ur een vreemde verhuizing. Abram en de zijnen wisten immers niet waarheen de reis naartoe ging en wat zullen de mensen uit hun stad vreemd hebben opgekeken toen Abram met de zijnen hen verliet. Hij vertrok naar het bevel van de Heere Die gesproken had: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal (Gen. 12:1). Elke dag legden zij zo’n 25 km. af en na ruim een maand gereisd te hebben, kwamen zij in de plaats Haran aan (Gen. 11:31). In deze plaats bleef hij korte tijd. Er zijn verklaarders die menen dat Abram dacht dat die plaats het einddoel van zijn reis was. Anderen zijn van mening dat hij de reis moest onderbreken omdat zijn vader Terah in deze plaats stierf.
In de korte tijd dat Abram in deze plaats verbleef, zegende de Heere hem met vermeerdering van knechten, geld, vee en goederen. Volgens de kanttekening waren het ‘de eerstelingen van de beloofde zegen die Abram en de zijnen in Haran ontvingen ’(kanttek. 10). De Heere had immers tot hem gesproken: Ik zal u zegenen en uw naam groot maken (Gen. 12:2) en ‘de zegening Gods betekent allerlei weldaad: stoffelijk en geestelijk’ (kanttek. 5).
In Haran begon de Heere Abram reeds groot te maken. Binnen het jaar verliet hij die plaats weer. We lezen in Gen. 12: 5: En Abram nam Saraï, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have (hun bezittingen) die zij verworven hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. Aangekomen in het beloofde land vestigde Abram zich in de plaats Sichem dat in het midden van dat land lag. De reis van Haran naar deze plaats had een kleine maand geduurd.
Toen hij zich met de zijnen in Sichem vestigde, merkte hij dat het land reeds bewoond werd door de Kanaänieten. Het waren afstammelingen van Kanaän, de zoon van Cham en de kanttekening merkt over hen op: ‘Een vervloekt, afgodisch en goddeloos volk’ (kanttek. 16). Mogelijk dat Abram bij het zien van die heidense volkeren de moed liet zakken, want tot versterking van zijn geloof sprak de HEERE bemoedigend tot hem: Uw zaad zal Ik dit land geven (Gen. 12:7).
Voor het eerst sprak hier de HEERE tot hem dat dit land Kanaän, bewoond door de heidense Kanaänieten, het voor hem bestemde land was. Na die bevestiging ging Abram de Naam des HEEREN aanroepen en een altaar voor de HEERE bouwen. Te midden van de afgodische Kanaänieten oefende hij met de zijnen de ware godsdienst uit en wat zullen de heidense volkeren vreemd hebben opgekeken, toen hij een altaar tot eer van de HEERE oprichtte en de ene, ware God aanriep. Het was een gering begin van de openbare godsdienst, maar in dit land - nu nog bewoond door een afgodisch volk - zou straks de ware God worden aangeroepen door talloze godvrezende mensen en zou het van Kanaän in vervulling gaan: ‘En, waar men ooit de wildste volken vond, Zal God ontvangen Aanbidding, eer en dankb’re lofgezangen’ (Ps. 22:14).
Eeuwen later zou de Heere Jezus Zijn apostelen vanuit Kanaän of Israël naar andere heidense landen in de hele wereld uitzenden om daar het evangelie te brengen. “Hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en het geloof in Christus, de Gekruisigde” (Dordtse Leerregels hoofdstuk 1, paragraaf 2 en 3).
Na Sichem trok Abram verkennend naar het oosten, het westen en naar het zuiden van Bethel en telkens bouwde hij een altaar voor de Heere en riep de Naam des HEEREN aan (vers 9). Nadat hij het land al enigszins verkend had, brak er een moeilijke tijd voor Abram aan. We lezen in Gen. 12:10: En er was honger in dat land. Van armoe moest hij toen met zijn vrouw, knechten en vee uitwijken naar Egypte, omdat de honger zwaar was in dat land. Weliswaar was Kanaän een vruchtbaar land, maar het werd ‘om de boosheid der inwoners met onvruchtbaarheid gestraft’, merkt kanttekening 25 op en verwijst daarbij naar Psalm 107:34: Hij stelt het vruchtbare land tot zouten grond, om de boosheid dergenen die daarin wonen. Tevens diende de hongersnood tot beproeving van Abrams vertrouwen. Ook al zou het hem vaak niet voor de wind gaan, zo moest hij toch in alle omstandigheden op de HEERE blijven vertrouwen. In Egypte aangekomen, viel het oog van Farao op zijn knappe vrouw Saraï en de koning begeerde haar aan zijn vrouwen toe te voegen. Van te voren had Abram tegen haar gezegd dat ze tegen de koning moest zeggen dat zij niet zijn vrouw, maar zijn zuster was. Hij vreesde namelijk dat Farao hem zeker doden zou als hij vernam dat Saraï zijn vrouw was. Door een leugen probeerde hij zijn leven te redden. Hoe bleek hieruit dat ook Abram een zondig mens was en in deze omstandigheden niet op de Heere durfde te vertrouwen. Maar de Heere bleef, ondanks zijn zonde, voor Abram zorgen en hij zou ondervinden: Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw (2 Tim. 2:13a).
God zal Zijn waarheid nimmer krenken,
Maar eeuwig Zijn verbond gedenken.
Zijn woord wordt altoos trouw volbracht,
Tot in het duizendste geslacht.
’t Verbond met Abraham, Zijn vrind,
Bevestigt Hij van kind tot kind (Ps. 105:5).
(Volgende keer D.V. 3. De scheiding tussen Abram en Lot)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's