Ik zal hen tot Mij trekken
En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. Johannes 12:32
De Heere Jezus bevindt Zich met Zijn discipelen vlak voor Zijn laatste lijden en sterven te Jeruzalem, enkele dagen voor het Pascha. Reeds ligt de koninklijke intocht in Jeruzalem met het luide Hosannageroep van het volk weer achter. Er waren ook enige Grieken gekomen die echter geen antwoord van Hem ont vingen, omdat de ure daartoe nog niet gekomen was.
Ondertussen verklaart de Heere Jezus dat de tijd nu gekomen was dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden. Daarop komt de stem des Vaders, Die bij wijze van een donderslag zei: En Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem wederom verheerlijken. De Heere Jezus verklaart dit nader als Hij be tuigt: Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Hij zegt dus dat de tijd nu gekomen is, waarin Hij de sterkbewapende, de duivel, zijn vangst gaat ontnemen, de overwinning op hem gaat behalen, en dat de moederbelofte met al de nadere voorzeggingen in het Oude Testament ten aanzien van Zijn komst in de wereld, nu ten volle vervuld gaan worden. Dan volgen de bovenstaande woorden: En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.
Het oordeel Gods, waarvan Hij hier spreekt, raakt dus ook Hem zelf. Hij zal van de aarde verhoogd worden naar Zijn menselijke natuur. Dat ziet op Hem als de lijdende Knecht des Heeren, op Hem als het schulddragende Lam Gods, Dat de zonde van de wereld gaat wegnemen, op Hem als de schuldovernemende en schuldbetalende Borg van de Zijnen. De Heere Jezus herinnert hier met Zijn woorden aan de koperen slang in de woestijn, die aan een staak opgeheven moest worden, tot redding van de Israëlieten, die gebeten waren door de vurige slangen, voor zover ze naar die slang opzagen. Daaraan herinnert ook Joh. 3:14, in de overbrenging van die koperen slang op Hem. Dit wordt ook in het volgende vers nog nader aangewezen, als er staat: Dit zeide Hij, betekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou.
Hij zou dan van de aarde verhoogd worden. Maar allereerst in een weg van de allerdiepste vernedering en smaadheid. Die verhoging zou zijn een ingaan in de dood, een voor anderen plaatsbekledend sterven aan het kruis, het vloekhout der schande, daar de opgehangene Gode een vloek was. Dat zou echter niet het einde zijn, maar de weg naar Zijn staatsverhoging in heerlijkheid.
En Ik, zo verklaart Hij Zichzelf in deze weg. En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn. De woorden ‘zo wanneer’, drukken geen twijfel uit inzake de weg die de Heere Jezus ver der zou afwandelen. Nee, ze drukken de zekerheid uit dat Hij niet in de dood zou blijven, maar dat Hij langs deze schrikkelijke doodsweg tot Zijn eeuwige heerlijkheid, als Borg en Middelaar der Zijnen, zou voortschrijden.
Zijn verhoging zou allereerst inhouden dat Hij de vloekdood van het gericht Gods zou aandoen, dat Hij op de weg eerst uit de beek zou drinken, en daarna het hoofd zou opheffen (Ps. 110:7). Immers, strikt genomen was Hij met Zijn sterven nog niet boven de wereld verheven, daar dit pas begon met Zijn doorluchte opstanding, toen dood en graf Hem niet langer meer konden vasthouden. Zijn verhoging aan het kruis en daarmee Zijn sterven aan het hout des kruises is dan ook niet anders dan het laatste einde van de weg. Daarlangs zou Hij Zijn verhoging in de staat van Zijn verheerlijking - met Zijn opstanding uit de doden, waar we met Pasen bij stilstaan - ingaan, ge volgd door Zijn doorluchte hemelvaart.
O, Hij was gezonden door de Vader naar deze gevloekte wereld, om de Zijnen van onder de helse slavernij van de boze te verlos sen in de weg van voldoening aan het recht en de gerechtig heid des Vaders, tot verheerlijking van Zijn Goddelijke deugden. En nu was de ure gekomen - we gedenken er inzonderheid aan in de lijdensweken en met name op de Goede Vrijdag -, dat Hij Zichzelf naar Zijn menselijke natuur ten zoen offer zou opofferen tot genoegdoening en verheerlijking van het recht Zijns Vaders en tot zaligheid van de Zijnen. Hij zou de dood ingaan om door dat lijden tot Zijn eigen heerlijkheid in te gaan. Immers, de Goddelijke deugden van de Vader waren geheel ontheiligd; de kroon, die de mens gegeven was in de schepping, was allersnoodst door ’s mensen eigen hand in het slijk geworpen door de val in het paradijs. Daardoor had elk mens zich vrijwillig onderworpen aan een allersmartelijkste en smadelijkste dood. Hoe zou dat wonder ooit plaatsgrijpen, dat Gods volk nog uit de ruisende kuil verlost zou worden? O, daar komt de Heere Jezus. Hij heeft naar de eeuwige raad des Heeren het op Zich genomen om Zichzelf te vernietigen en een vloek te willen worden, om dat volk van onder de eeuwige vloek te verlossen en te verzoenen met Zijn Vader in de hemelen. Daartoe ook dat handschrift, dat tegen Hem genageld was aan het vloekhout der schande, uit te wissen. Dat handschrift dat tegen was, heeft Hij immers teniet gedaan door Zijn smadelijke dood aan het kruis en Hij heeft voor de Zijnen het vrijschrift van de genade en het eeuwige leven verworven.
Zo heeft Hij de macht ontvangen van de Vader, als Middelaar, in ondergeschiktheid aan Hem, om op grond van Zijn voldoenende, verlossende en vrijmakende gerechtigheid, allen tot Zich te trekken. Wie zijn nu die allen? Alle mensen? Let maar op dat ‘trekken’. Dat zal als vanzelfsprekend zijn het trekken uit de zondemacht, het wederbarend trekken en dus het zaligmakend trekken. Hij trekt niet half, tot een uiterlijke belijdenis slechts, maar geheel. Dat allen ziet dus op de uitverkorenen, de gegevenen des Vaders, uit Jodendom en heidendom, uit alle geslachten der aarde, zovelen als er verordineerd zijn tot het eeuwige leven. Hij zal die allen tot Zich trekken. Dat trekken wordt de Vader toegeschreven in Joh. 6:44 en blijkt ook uit Kol. 1:13 waar de apostel sprekende van de Vader zegt: Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis. Van de Heilige Geest blijkt het uit Joh. 16:13, waar geleerd wordt dat de Geest der waarheid in alle waarheid leiden zal, alsook uit 1 Kor. 12:11, waar staat: Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, zoals ook Joh. 3:14 het werk der wederbaring toekent aan de Heilige Geest. Hier is het de Heere Jezus als de verhoogde Zaligmaker, Die allen, die Hij verkregen heeft door Zijn bloed, tot Zich trekt.
Dat trekken zou nu zijn een door Zijn zaligmakende genade aftrekken van de liefde tot zonde, wereld, vlees en duivel. Dat volk verlaat die oude heren en geeft hen de scheidbrief. Dat zal ook zijn een uittrekken uit de macht der duisternis en een overbrengen in het Koninkrijk der genade.
Het is een onttrekken aan de macht en heerschappij van satan. Het is een tot Zich trekken in de krachtdadige roeping door de bediening des Woords tot het ware geloof en de zaligheid in Hem. Het is ook een genadevol ziel-overredend en ziel-innemend trekken tot Zijn zoete gemeenschap, waarbij dat volk krijgt te bekennen: HEERE, Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden. Zoete banden van genade, geloof en liefde waarmee Hij dat volk tot Zich trekt. In dat dierbare gezegende tot Zich trekken brengt Hij ook in gemeenschap met de Vader in en door de Heilige Geest.
Nu zal het er maar op aankomen, geachte lezer, of Zijn gezegende trekking zich ook tot u uitstrekt. Daartoe zal een voor Hem plaatsmakende ontdekking nodig zijn in het binnenste. Zoals Hijzelf de schuld, de vloek en de straf heeft weggedragen, die de Zijnen de vrede aanbrengt, zo zal dat volk ook eerst levend ontdekt worden aan hun eigen schuld-, vloek- en strafwaardigheid, vóórdat ze door Zijn dierbare trekking met Hem verenigd kunnen worden en ontlasting van de schuld en straf kunnen ontvangen bij de Heere.
De Heere mocht op Goede Vrijdag en Pasen nog eens al de banden losmaken en met Zijn genade-trekking voorkomen, opdat het nog eens zijn moge, wat de dichter zegt:
’t Behoeftig volk, in hunne noden,
In hun ellend’ en pijn,
Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten Redder zijn.
Ja: Nooddruftigen zal Hij verschonen,
Aan armen, uit genâ,
Zijn hulpe ter verlossing tonen;
Hij slaat hun zielen gâ.
(Uit: Nabij God te zijn, deel II, © 1999 Stichting Gereformeerde Pers, Gouda)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's